Bekering door verwondering

22 april 2012

Tussen je verlossing en het goede doen uit dankbaarheid zit bekering. Dan gaat het over je hart: wat is het oriëntatiepunt van je hart? Maar kan ik zelf mijn hart van richting laten veranderen? In deze preek ontdekken we: daarvoor moet de adem van Gods Geest over mijn leven gaan.

Lezen: Efeziërs 2:1-10, Ezechiël 18:21-32

Tekst: Zondag 33

Degenen onder u die zich enigszins inlaten met mijn persoonlijke leven weten dat ik met zekere regelmaat zeil op het Wolderwijd. En op de top van de mast van een zeilboot zit een windvaantje. Daar kijk je naar om te zien waar de wind vandaan komt. Over dat dingetje wil ik het vanmiddag met u hebben.

 

Nu zult u denken: het moet toch gaan over bekering? Klopt. En daar zal het ook over gaan. Wat is bekering? Bekering is je 180 graden omdraaien. Van binnen. Bij bekering gaat het over je hart. Bekering is dat de kompasnaald van je hart omdraait. Dus nog een beeld uit de wereld van het navigeren: het kompas. Eerst wees die naald naar jezelf als oriëntatiepunt, wanneer je je bekeert wijst die naald naar God. Een draai van 180 graden. Wanneer jij je bekeert keer je je -in je hart- van jezelf af en je keert je toe naar God. Dat is bekering.

 

Nou kan die windvaan bij bepaalde weertypes behoorlijk draaien. Het ene moment wijst hij die kant op en het volgende die kant. Compleet tegengesteld. Omdat de wind zomaar gedraaid is. Dat windvaantje maakt geregeld een ommekeer van 180 graden mee. En dat niet één keer maar meerdere keren. Gewoon omdat de wind uit een andere hoek komt. Ik ga u vanmiddag uitleggen wat dat met bekering te maken heeft.

 

Thema voor deze preek is:

Bekering door verwondering

 

Een belangrijke ontdekking die ik deed toen ik bezig was met deze preek was het volgende. Bekering heeft de functie van een tussenstap. Een noodzakelijke tussenstap tussen twee andere dingen in. Bekering staat nooit op zichzelf. Het is niet een onderwerp waar je even sec naar kunt kijken, ook niet in je eigen leven. Dat bekering een tussenstap is tussen twee andere grootheden in zie je wanneer je naar de plaats van Zondag 33 kijkt. Zondag 33 staat namelijk tussen de Zondagen 32 en 34 in :-)

 

Dat had u natuurlijk al door. Ik herhaal even wat er staat in Zondag 32, daarna blikken we vooruit naar Zondag 34. Zondag 32 is de eerste zondag in het deel over de dankbaarheid. Als u de bladzij even terugslaat ziet u dat zo. De Catechismus is opgebouwd uit drie onderdelen: ellende, verlossing, dankbaarheid. En Zondag 32 markeert dat wij verlost zijn. ‘Wij’ dat zijn zij die geloven in Christus, die in geloof een beroep doen op het offer van Christus aan het kruis. Over die verlossing ging het in de voorgaande Zondagen. En Zondag 32 zegt dan: Oké, jij bent nu, op grond van je geloof in Christus, verlost uit de ellende. De ellende van goddelijke straf in het heden en in het hiernamaals. Daar ben je van verlost. Maar kun je dan nog doorgaan met je oude leven? - vraag 87. Antwoord: Nee.

 

Dan gaan we naar Zondag 34. Zondag 34 gaat over de 10 geboden. In Zondag 34 t/m 44 worden ze stuk voor stuk behandeld. Niet informatief, zo van: wat is nou dat 1e gebod, en het 3e en het 6e, nee, de Catechismus behandelt de geboden op de manier van ‘doe dit’. Doe dit gewoon, want dit is wat de Here van je wil. Doe dit uit dankbaarheid voor je verlossing.

 

Maar voordat de Catechismus het met de 10 geboden in de hand over jouw gedrag gaat hebben moet er eerst stilgestaan worden bij jouw hart. Dat is de tussenstap die Zondag 33 maakt. Ben jij op God gericht of niet? Zondag 33 laat zien: tussen je verlossing en het goede doen uit dankbaarheid zit bekering. De omkeer van gerichtheid op jezelf naar gerichtheid op God. Zondag 33 steekt heel diep in op je hart. Daarom gaat het ook over droefheid die je voelt en over vreugde die je voelt. De hele Catechismus is trouwens sterk in die aandacht voor wat er in je hart is. De wet van God zelf ook. Denk aan het 10e gebod: ‘U zult niet begeren’, dat gaat niet over je gedrag maar over je hart. De Here is wars van godsdienstig gedrag zonder dat daar een op Hem gericht hart achter zit. Daarom heeft Zondag 33 die opvallende plek, die zo terechte plek gekregen in de Catechismus: na het gedeelte over je verlossing en voor het gedeelte over je gedrag.

 

Die tussenstap is zo belangrijk. Dan ga je toch heel anders aan de slag met de geboden van God? Het is de wil van Hem naar wie je hart uitgaat! De Here leert ons bekering om zijn wet te volbrengen. Stel dat je die tussenstap van bekering overslaat, hoe wordt het dan in je leven? Het kan twee kanten op. Of je doet het goede uit plichtsbesef, of je doet het gewoon niet. Beide zien we om ons heen. En beide zie je toch ook met regelmaat in je eigen leven? Dat we verloste mensen zijn is lang niet altijd te zien in ons leven. Geen echte verandering. En soms zit het ook zo in ons hoofd: ik ben een kind van God. Punt. Mooi. En dan ga ik nu weer verder met mijn leven. Maar het omgekeerde kan ook. Soms ook uit reactie. Dat je denkt: ik ben verlost dus nu moet er ook wat veranderen in mijn leven. Ik moet nu goede dingen doen. Dat wil God. Dat verwachten anderen van me. Dus ik zet me daartoe. Uit plichtsbesef.

 

Maar hoe lang hou je dat vol? Een christelijk leven, het goede doen, uit plichtsbesef. Omdat je weet dat God dat van je wil? Want dat is gewoon wel zo: God wil dat wij het goede doen. Soms houden mensen dat hun leven lang vol. Ze dienen God, ze houden zich aan zijn geboden, maar zonder zich ooit tot Hem te bekeren. Ze keren zich niet af van zichzelf. Ze hebben geen verdriet over hun zonden. Ze ervaren ook geen blijdschap in God, met God. Wat is dat arm. En wat staat dat ver af van Gods bedoeling. En we begrijpen ook dat Hij daar niet blij mee kan zijn. God wil dat we ons bekeren. En dan gaat het over ons hart. Dat we verdriet hebben over onze zonden en dat we onze vreugde in Hem vinden. Je bekeren is: je afkeren van jezelf en je naar God toe keren. De kompasnaald van je hart draait weg van oriëntatie op jezelf en gaat naar God wijzen.

 

Die tussenstap van het hart is moeilijk. Ik denk trouwens dat het ook moeilijk is om het lang vol te houden om het goede te doen uit plichtsbesef. Maar hoe vaak slaan wij die tussenstap via ons hart niet over? Is dat ook niet de weg van de minste weerstand? Waar we allemaal zo gevoelig voor zijn? We doen wat God van ons vraagt maar we houden ons hart erbuiten. Dat blijft van onszelf en voor onszelf. Maar dan probeer ik dus de ruimte voor God in mijn leven en de ruimte voor mezelf naast elkaar te zetten. Ik houd vast aan wat ik zelf wil en ik plooi het zo dat ik tegelijk ook nog doe wat God wil. Maar Zondag 33 is heel radicaal: dat wat ik zelf wil, noemt Zondag 33 mijn oude mens. Wat God wil, noemt Zondag 33 de nieuwe mens. Die oude mens moet dood, die nieuwe moet opstaan. Daar zit wat de Catechismus betreft niks tussen. Als de oude mens afsterft staat de nieuwe op. Wie ja zegt tegen zichzelf, zegt nee tegen God. Wanneer ik vasthoudt aan mezelf en wat ik wil, is mijn hart niet voor God. En omgekeerd geldt dat ook: bij elk nee tegen mezelf hoort een ja voor God. We zullen dat ontdekken wanneer we met de behandeling van de 10 geboden bezig gaan. Nee tegen stelen is ja tegen barmhartigheid. Nee tegen moord is ja tegen naastenliefde. Er is geen niemandsland tussen de oude en de nieuwe mens. En dat proberen we toch telkens weer. Je wilt best wel ja tegen God zeggen. Maar moet je dat nou zo ver drijven dat je echt nee zegt tegen jezelf? En je zult zien: als je dat niet doet lossen de tegenstellingen al gauw op. Je vindt het moeilijk om de zonde echt te haten. En net zo moeilijk om Gods wet echt lief te hebben. Maar v/a 91 zegt: goede werken, dus dat je het goede doet, goede werken moeten voortkomen uit waar geloof. Moeten voortkomen uit een hart dat God liefheeft. Dat zich naar Hem heeft toegekeerd. God leert ons bekering om zijn wet te volbrengen. Mooie ontdekking hè?

 

Maar kan ik mij bekeren? Kan ik die 180-graden-draai maken? Nee. En ik merk dat ook gewoon. Die stap via mijn hart is te moeilijk voor mij. Maar stopt het verhaal hier dan nu? In een diep droevig einde? Nee, gelukkig niet. Ik kom nu terug op dat windvaantje boven op de top van de mast. Dat windvaantje kan ik ook niet omdraaien. Het is ver buiten mijn bereik. En toch draait dat windvaantje geregeld om. Door de wind. Hé, hoe is dat met mijn hart? Kan dat ook met mijn hart? Zelf kan ik het niet op God richten. Maar is er niet een wind die dat wel kan?

 

Wat mijn hart verandert is de verwondering over Gods liefde. Bekering door verwondering! Wanneer ik Gods liefde zie, en in al zijn diepte peil, en in al zijn eeuwen omspannende breedte op me af laat komen, dan ga ik liefhebben. Dan ga ik God liefhebben. Zondag 33, over mijn bekering, zit na al die Zondagen over mijn verlossing. Dat is niet toevallig. De Catechismus begint niet in Zondag 1 met bekering. Hoe zou die bekering moeten ontstaan? Dat ik mijn hart geef aan God dat is een reactie op zijn liefde.

 

En daarmee zitten we midden in Efeziërs 2:10. Paulus schrijft daar: ‘Want hij -God- heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt.’ Oftewel, God zegt hier tegen ons: Ik heb je op het punt gebracht waar je nu zit: verlost, in Christus, om nu het goede te gaan doen. Efeziërs 2:10 zit dus op dezelfde manier tussen Zondag 32 en 34 in als Zondag 33 dat zit. God zegt: Ik heb je op het punt gebracht waar je nu zit: verlost, in Christus; dat is Zondag 32 en alles daarvoor. En God zegt: Ik bracht je op dat punt omdat Ik wil dat je nu het goede gaat doen; en dat is Zondag 34 t/m het einde van de Catechismus.

 

En wat beschrijft Paulus -onder leiding van de heilige Geest- dat dan mooi in Efeziërs 2:1-9. Waar wij vandaan kwamen. Hoe onze verlossing plaatsvond. En hoe geweldig Gods macht en liefde daarin schitteren. Kijk nog maar eens mee. Vers 1-3: wij waren dood. Morsdood. Volledig zonder God: ‘Wij lieten ons beheersen door wereldse begeerten en we volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen en we stonden van nature bloot aan Gods toorn, net al ieder ander.’ Paulus heeft het hier over de christenen in Efeze die uit de wereld van het heidendom waren gekomen. Geldt dit dan ook voor wie geboren werd in een gelovig gezin en daarin opgroeide? Ja. En ouders beamen dat nog bij iedere doop: ‘Ons kind is zondig en schuldig ter wereld gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen’. En wanneer je belijdenis van je geloof aflegt neem je die woorden over: ‘Ik erken dat ik zondig en schuldig ter wereld ben gekomen en dat ik van nature niet in staat ben om te doen wat goed is in Gods ogen’. Zij die in een christelijk gezin opgroeiden hoeven maar even in de diepten van hun eigen hart te kijken om daar wereldse begeerten en zelfzuchtige verlangens tegen te komen. Dus ja, dood, ieder mens was even morsdood. Ook u en ik. Dus daar komen we vandaan. Maar dan, en juist tegen die achtergrond, vertelt Paulus over onze verlossing. En hoe geweldig Gods macht en liefde daarin zichtbaar worden. Vers 4: ‘Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt!’ Genade. Puur genade. Eén groot cadeau van God! Gods liefde en Gods macht worden zo zichtbaar in onze verlossing door Christus.

 

Als ik daar naar kijk, naar de dood in mijzelf, en naar de liefde van God, als dat doordringt tot op de bodem van mijn hart, dan keer ik mij tot God. Dan keer ik mij van mezelf af en dan keer ik mij naar God toe. Verwondering over Gods liefde leidt tot bekering. Bekering is de innerlijke verandering die leidt tot vruchten van nieuw gedrag. Het is: God gaan zien als goed, liefdevol en trouw, en alle eer en gehoorzaamheid waard. En dat niet één keer, maar elke dag opnieuw. Want bekering is elke dag opnieuw nodig. Het is net als met die windvaan, die keert zich ook om en om, heen en weer terug. En dat windvaantje maakt duidelijk dat de grote vraag vanmiddag is: uit welke hoek waait de wind in mijn leven? Ik kan mijn hart niet in de goede richting zetten. Dat is buiten mijn bereik. Maar ik kan wel de adem van Gods Geest over mijn leven laten gaan. Door de bijbel open te doen. Door zijn evangelie op me af te laten komen. Daarbij biddend om oog te mogen krijgen voor de machtige daden van God waarin zijn liefde zo uitbundig spreekt, zijn liefde ook voor mij. Dat wordt zo breed uitgestald in de bijbel. God laat ons vanmiddag zien dat Hij ons op het punt heeft gebracht waar we nu zitten: verlost, in Christus. En God laat ons dat zien omdat Hij ons hart wil winnen. Onze liefde. Zodat we ons naar Hem toekeren. En het goede gaan doen. Tot zijn eer.

 

Wij hoeven ons dus niet af te vragen: hoe bekeer ik mij nou? Maar: hoe voed ik mijn verwondering over Gods macht en liefde? Dat is bemoedigend: God vraagt niet van ons wat wij niet kunnen. Sterker nog: God wijst ons zelf de weg: verwonder je over Mij. En ik denk dan heel concreet aan hoe wij de dag beginnen. Is dat niet een heel goed moment om ons hart te laten richten op God? Zodat we die hele dag door op de goede manier in het leven staan? Begin de dag met bijbel lezen. Dat is de meest directe manier om je verwondering over Gods macht en liefde, waarmee Hij jou verloste, te voeden. Verder, je verwondering over de macht en liefde van God ontdek je ook wanneer je nadenkt over zijn werk in jouw leven. Ga ze maar bij langs, die momenten in jouw leven waarop het zo duidelijk was dat God aan het werk was. Doe datzelfde voor wat betreft Gods werk in de kerk, en in de levens van anderen, en in de wereld. Wat is bekering belangrijk, voor je verder gaat met Zondag 34. Voor je wat ook maar doet voor God. Uit welke hoek waait de wind in jouw leven? Amen.