Bidden omdat het koninkrijk is en niet is

12 mei 2013

Jezus onthult in Matteüs 13 de aard van Gods koninkrijk waardoor je begrijpt hoe nodig het is erom te bidden. Want dit koninkrijk is er en het is er nog niet.

Lezen: Matteüs 13:1-9, 24-33, 44-48

Tekst: Zondag 48

Er is iets geks aan de hand met de tweede bede: ‘Uw koninkrijk kome’. Want verderop in het Onze Vader, aan het eind, zeggen we: ‘Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid.’ Dus het koninkrijk is er, ‘van u is het koninkrijk’, en tegelijk vragen we ‘laat uw koninkrijk komen’. Weet jij waar je nou om vraagt wanneer je bidt ‘uw koninkrijk kome’?

 

Het lijkt er dus op dat je met de tweede bede bidt om iets dat er al is. Je vraagt om een koninkrijk, het koninkrijk van God, dat er al is. Maar is dat koninkrijk er echt? Is dat hier op aarde? Wat merk je daarvan? Waar kun je het zien? Vaak kun je het helemaal niet zien. Wij leven in het koninkrijk der Nederlanden. En wat merk je nou van het koninkrijk van God? Er is dus niet alleen iets vreemds aan de hand met de tweede bede maar ook met het koninkrijk zelf. Het koninkrijk van God is er al en het is er toch ook niet. Nog niet. Nog niet volledig.

 

Thema vanochtend is:

Jezus onthult de aard van Gods koninkrijk

En daarmee laat Hij ook zien waarom het zo nodig is om de komst van dat rijk te bidden.

 

In de bijbel wordt altijd met twee woorden gesproken als het gaat over het genaderijk van God. Dit koninkrijk is er al en het is er nog niet. In de christelijke kerk zijn daar twee termen voor bedacht: ‘reeds’ en ‘nog niet’.

 

Dit maakt het er natuurlijk niet gemakkelijker op, hoe moet je dat nou begrijpen? Maar dat ‘reeds’ en ‘nog niet’ van Gods genade geeft ook een bepaalde spanning in je leven en dat is misschien nog wel moeilijker. Denk maar eens na over het volgende. Wij weten dat Jezus onze ziekten op zich heeft genomen, ‘door zijn striemen bent u genezen’, zegt de apostel Petrus (1 Petrus 2:24, zie ook Matteüs 8:17 en Jesaja 53:4) maar tegelijk zuchten wij nog in onszelf in afwachting van de verlossing van ons sterfelijk bestaan (Romeinen 8:23, 2 Korintiërs 4:16). Wij zijn al overgegaan van de dood naar het leven (1 Johannes 3:14) maar toch sterven we nog (1 Korintiërs 15:26). Wij hebben de heilige Geest ontvangen als voorschot op onze erfenis (Efeziërs 1:14) maar tegelijk is er elke dag die strijd in ons tussen Geest en vlees (Galaten 5:16-18). Wij zijn als rechtvaardigen aangenomen op grond van ons geloof en leven in vrede met God (Romeinen 5:1) maar tegelijk leert Jezus ons bidden ‘vergeef ons onze schulden’ (Matteüs 6:12). Wij zijn burgers van het koninkrijk van God (Filippenzen 3:20) maar tegelijk erkennen wij het gezag van de overheid (Romeinen 13:1).

 

Die spanning blijft. In de bijbel. Maar ook in je leven. Die spanning rond Gods genade is er zodra er ziekte in je leven komt: waarom moet ik als christen lijden? Die spanning voel je als je als christenen rond een graf staat: waarom nog de dood na Pasen? Die spanning vreet aan je wanneer je de blijvende kracht van zonde en zwakheid in je leven voelt terwijl je het zo graag anders wilt. Waarom Here? Deze spanning voelen zij ook die vervolgd worden door hun overheid. Waarom grijpt Jezus niet in, Hij is toch koning, de machtigste in hemel en op aarde?

 

En dan kan het zomaar gebeuren dat je kiest voor het één en het ander wegstreept. Je kiest voor het ‘reeds’ van Gods genaderijk en het ‘nog niet’ van dat rijk druk je weg. Of omgekeerd, je benadrukt het ‘nog niet’ van Gods koninkrijk en sluit je ogen voor wat God in zijn genade al geeft. Wat is het belangrijk om vast te houden aan beiden. Zowel het ‘al wel’ van Gods genaderijk als het ‘nog niet’ van Gods genade. Jezus zelf spreekt ook met die twee woorden. Zo zegt Hij in Matteüs 12:28 dat het koninkrijk van God gekomen is. Farizeeën zeggen dat Jezus demonen alleen maar kan uitdrijven dankzij Beëlzebul, de vorst van de demonen. En dan reageert Jezus: nee zo is het niet. ‘Maar als ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen.’ Hier zegt Jezus dus dat het koninkrijk van God gekomen is, in zijn persoon. Maar opvallend genoeg zegt Jezus in Lucas 19:11-12: het koninkrijk is nog ver weg. Vers 11: ‘Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde hij nog een gelijkenis, aangezien hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken.’ Blijkbaar vergissen de mensen zich wanneer ze denken dat het koninkrijk van God spoedig aanbreekt. Jezus gaat dan wel naar Jeruzalem maar niet om daar gekroond te worden en op een troon plaats te nemen. En de gelijkenis die Jezus dan vertelt begint zo: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren’ (vers 12). Wij herkennen daarin Jezus’ hemelvaart. Daar, in de hemel, nam Hij het koningschap in ontvangst en daar regeert Hij vanaf zijn troon. Maar zijn wederkomst moet nog plaatsvinden. Pas dan zal Hij Gods rijk in volle heerlijkheid en glorie doen aanbreken.

 

Dus als ik het samenvat: het koninkrijk van God is voor een deel gekomen maar nog niet helemaal. Gods heeft zijn beloften van een genaderijk vervuld maar nog niet voltooid. Veel van de kracht en de zegen van Gods rijk kun je nu al opmerken in je leven maar nog lang niet alles. Een deel van de vloek en ellende van de tegenwoordige tijd kan overwonnen worden vanuit de aanwezigheid van Gods rijk maar een deel blijft. De beslissende strijd tegen zonde, satan, ziekte en dood is uitgevochten en gewonnen door koning Christus maar de strijd is niet voorbij: tegen zonde moet gevochten worden, de satan weerstaan, en ziekte dragen we biddend om herstel.

 

Ik heb nagedacht over een voorbeeld om dit ‘er al wel zijn’ en tegelijk ‘er nog niet zijn’ van Gods koninkrijk duidelijk te maken. Maar ik kon geen eenvoudig voorbeeld bedenken. Misschien is het koninkrijk van God hierin ook wel uniek en doet elk voorbeeld tekort aan deze bijzondere realiteit van Gods koninkrijk. Gelukkig komt Jezus zelf met voorbeelden. Niet één maar meerdere. Om de verschillende manieren waarop het rijk van zijn Vader is en niet is duidelijk te maken. Het zijn de gelijkenissen van Matteüs 13 waarin Jezus ons het hoe en wat van het koninkrijk onthult.

 

Laten we daar nu naar gaan kijken. We hebben ze zojuist bij de voorlezing gehoord. Het zijn zeven gelijkenissen maar een aantal lijkt op elkaar, ik noem vier dingen die het mysterie van het koninkrijk onthullen, dat het er is en tegelijk er niet is. Jezus noemt dat zelf zo in vers 11, tegen zijn leerlingen zegt Hij: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van de hemel kennen.’

 

Het koninkrijk wordt verkondigd

Het eerste wat zo opvallend is aan het koninkrijk van God is dat het verkondigd wordt. Dat is de gelijkenis van de zaaier, Matteüs 13:3-8. God laat zijn koninkrijk verkondigen. Eerst door de profeten van het Oude Testament. Dan door Johannes de Doper en door Jezus. Daarna door de apostelen en die lijn loopt door tot aan de verkondiging vandaag in de kerk. Nu zijn wij er aan gewend dat het koninkrijk van God verkondigd wordt. Maar bedenk hoe aardse koninkrijken zich uitbreiden. Dat gaat altijd door geweld, door oorlog, door verovering van land en de onderwerping van mensen en volken. Maar het koninkrijk van God wordt verspreid zoals een boer zaad uitstrooit. Die boer gooit het zaad met gulle hand om zich heen terwijl hij over zijn akker loopt. Wat er van terecht komt moet hij nog maar afwachten. In het voorbeeld van Jezus brengt maar een kwart van het zaad vrucht voort. En zo is het ook met het koninkrijk van God. Het wordt verkondigd maar lang niet door allen geloofd. God wil mensen in zijn koninkrijk binnenbrengen door overtuiging, niet door macht en geweld. Maar dat kost tijd. Tijd waarin Gods Geest en Woord geloof werken. Jezus’ eerste intocht in Jeruzalem was die van een koning op een ezel rijdend over vredestakken (Matteüs 21:1-9). Pas bij zijn tweede komst zal Hij op een wit paard zitten en een scherp zwaard meenemen (Openbaring 19:11-21). Tot die tijd wordt Gods koninkrijk verkondigd. Daarom is Gods koninkrijk er al maar tegelijk is het ook niet.

 

Het koninkrijk wordt bestreden

Dan het tweede, het koninkrijk van God wordt bestreden en God laat dat gebeuren. Nog wel. Maar hoewel God zijn koninkrijk nu nog laat bestrijden zal het niet worden overwonnen. Dit leert Jezus ons met die gelijkenis over het onkruid dat tussen het graan wordt gezaaid, Matteüs 13:24-30. Iemand zaait graan op zijn akker. Maar ‘s nachts zaait een vijand er onkruid tussen. Beiden groeien op. Als de knechten van de boer dat zien zeggen ze: ‘Zullen we het onkruid er tussenuit wieden?’ Maar de boer zegt: ‘Laat beiden staan en samen opgroeien tot aan de oogst, dan zal ik tegen de maaiers zeggen: ‘Wied eerst het onkruid, bind het in bundels bij elkaar en verbrand het. En breng het graan bijeen in mijn schuur.” Stel je nou eens voor dat je aan de rand van deze akker staat. En iemand vraagt je: is dit een graanveld? Ja het is een graanveld maar tegelijk ook niet, het is een veld vol onkruid. En zo is het ook met het koninkrijk van God in deze wereld: het is er en tegelijk is het er niet.

 

Het koninkrijk moet groeien en gisten

Dan het derde aspect: het koninkrijk moet groeien en gisten. Ik betrek hierbij de twee gelijkenissen van de verzen 31-33, die van het mosterdzaad en die van het zuurdesem. In beide gelijkenissen zitten dezelfde elementen, namelijk dat het koninkrijk van God er niet in één keer is. Net zoals die struik er niet in één keer is. En zo is het ook met dat gist, met dat zuurdesem. De komst van het koninkrijk is een proces. Net zoals er tijd nodig is om van druivensap wijn te krijgen of om van melk kaas te maken. Dat proces kun je niet versnellen. En tegelijk is het een proces dat als het eenmaal begonnen is ook onomkeerbaar is. Als je gist in meel doet dan raakt alle meel doorzuurd. En zo is het ook met het koninkrijk van God. Het moet groeien en gisten maar dat zal het dan ook doen! Het groeiproces van Gods genaderijk is al begonnen in de wereld. Het gist sinds Jezus’ dood en opstanding in de wereld. Maar het is nog niet klaar. Opnieuw zien we het mysterie van het koninkrijk: het is er al en het is er nog niet. En ja, zoals een mosterdzaadje eerst moet sterven voor er een struik groeit en zoals gist aan zichzelf ten ondergaat tijdens het gistproces, zo moest ook Jezus sterven voor het komende koninkrijk.

 

Het koninkrijk is verborgen

Tot slot, het koninkrijk is verborgen, het koninkrijk werkt ‘onder water’, onder de oppervlakte. Dat blijkt uit Jezus’ woorden over de schat in de akker en het sleepnet, Matteüs 13:44-48. Dat Jezus het koninkrijk van God vergelijkt met een schat is nog niet zo vreemd. Zeker in die tijd betekende het vinden van een schat een deur naar een nieuw en ander leven. Maar het gekke van deze schat is dat die in de akker verborgen ligt. Aan de buitenkant is de rijkdom er niet aan af te zien. En zo is het ook met het koninkrijk van God. Het is er in al zijn rijkdom maar dat is er niet aan af te zien. En daarom lijkt wie gelooft op die man in deze gelijkenis die alles verkoopt -met vreugde!- voor een kaal stukje land. Die kale akker is alles waard omdat daarin de toekomst ligt. Het geloof ziet de waarde van het koninkrijk van God.

 

En dan dat sleepnet (vers 47-50). Door de kracht waarmee het koninkrijk in deze wereld werkt worden mensen bij elkaar gebracht. Maar let op, dat zijn goede en slechte mensen. Het koninkrijk brengt de gelovigen binnen maar het doet dit als een net dat onder water werkt. Het koninkrijk tekent zich in deze wereld nog niet duidelijk af. Pas wanneer het net op de kant wordt getrokken, dat is de jongste dag, pas dan wordt de goede vangst van de slechte gescheiden. Het onderscheid is dan niet wat in het net zit en daarbuiten is gebleven, maar dan worden de goede en de slechte mensen van elkaar gescheiden. Niemand ontsnapt aan de kracht van het koninkrijk. En daarom is het er al, hoewel de kracht ervan tegelijk zo vreselijk verborgen is.

 

Nu naar Zondag 48, de tweede bede. Jezus leert zijn volgelingen bidden: ‘uw koninkrijk kome’. Om maar gelijk een misverstand uit de weg te ruimen, dit gebed vraagt niet om de wederkomst, het gaat niet over later. Nee dit gebed gaat over het heden. Over nu, vandaag. Zondag 48 eindigt ook met het zinnetje: ‘totdat de volmaaktheid van uw rijk komt, waarin U alles zult zijn in allen.’ Ook de tweede bede van het Onze Vader is een gebed voor onderweg, voor tijdens de reis naar het koninkrijk. Een gebed dat dan ook niet meer gebeden hoeft te worden.

 

Maar met die bede ‘uw koninkrijk kome’ zegt Jezus: vertrouw op en bid om de doorwerking van Gods rijksmacht nu. Daar gaat het om! En de noodzaak van dit gebed heeft alles te maken met dat feit dat het koninkrijk van God er is en er tegelijk niet is. Dat het voor een deel gekomen is maar nog niet helemaal. Dat God zijn beloften van een genaderijk vervuld heeft maar nog niet voltooid. Er valt nog zoveel te bidden. Nog zoveel te ontvangen aan voltooiing en volmaaktheid. Er is nog zoveel strijd en zwakheid. Er is nog zoveel geloof en volharding nodig. Dat dringt tot het bidden van dit gebed. En tegelijk mag je zoveel vertrouwen hebben. Want Gods koninkrijk is gekomen met kracht en zegen en de uitstorting van Gods Geest. Het mooie van de tweede bede is dat je bidt om iets dat er al is. Daarmee is verhoring gegarandeerd.

 

Laten we tot slot kijken hoe de Catechismus deze bede uitwerkt. Zondag 48 noemt drie dingen, ik zie daar twee pastorale toespitsingen in voor deze preek. Het eerste dat we vragen met de bede ‘uw koninkrijk kome’ is volgens de Catechismus: ‘regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen.’ Zie je dat het over het nu gaat, over vandaag? Dit is tegenwoordige tijd: regeer ons, nu, op deze dag. Maar dit komt wel heel dichtbij. Wil je dit echt? Denk daar eens over na. Wil jij door God geregeerd worden zodat je je steeds meer aan Hem onderwerpt? De keerzijde hiervan is dat je de touwtjes van je leven zelf stevig in handen houdt. Jij bepaalt wat je vindt en denkt en doet. Jij bepaalt welke keuzes je maakt. Je aan iemand onderwerpen vinden wij raar. Wij geven niet graag onze eigen koninkrijkjes op. Maar als je bidt ‘uw koninkrijk kome’ dan vraag je daar dus wel om: Here, maak het zo in mijn leven, stuur het zo in mijn leven dat ik mij aan u onderwerp. Dat ik voor u op de knieën ga. Dat ik mijn eigen weg verlaat, mijn eigen koninkrijk opgeef, dat ik van mijn troon afkom en me aansluit bij u, dat ik in uw gevolg ga. Je vraagt dan niet of God je met macht aan zich onderwerpt maar door overtuiging. Door zijn Woord en Geest, zegt de Catechismus. Want zo werkt het koninkrijk. Het koninkrijk wordt verkondigd. ‘Maar Here,’ bid je, ‘laat die verkondiging vrucht dragen in mijn leven. Zodat ik u steeds meer als mijn koning erken en aanbid!’

 

Dan de tweede pastorale toespitsing. Zondag 48 zegt: als je bidt ‘uw koninkrijk kome’ dan vraag je ook of God zijn kerk wil bewaren en vermeerderen. En of God de daden van de duivel teniet wil doen en of Hij alle macht die tegen Hem is wil stuiten. Dit gebed wil ons troosten en bemoedigen. Want wat lijkt de kerk vaak zwak in een wereld waarin het kwaad sterk is. Maar dat past bij de aard van Gods koninkrijk. Het is verborgen, het wordt bestreden, het moet nog groeien. Het koninkrijk is er en het is er niet. En juist daarom zullen wij om de doorwerking van Gods rijksmacht bidden. De doorwerking van zijn koningsmacht nu, vandaag. In ons eigen leven, in de kerk en in de wereld. Zodat de dag komt waarop het ‘nog niet’ voorbij is. Dit is een gebed met een zekere verhoringsgrond. ‘Laat uw koninkrijk komen, Vader, want van u is het koninkrijk!’ Amen.