De vierde bede als beproefd recept

1 januari 2023

Zegen blijft alleen een zegen vanuit Godskennis en zelfkennis.

Lezen: Deuteronomium 8

Tekst: Zondag 50

Een gezegend nieuwjaar, dat is wat ik u en jou toewens. Wat gebruiken wij dat woord zegen veel en vaak. Onze gebeden zijn er mee gevuld. Here, zegen dit en zegen dat. Zegen deze kerkdienst, zegen het nieuwe jaar, geef uw zegen over ons werk. Of we danken de Here voor zijn zegen, bijvoorbeeld als mensen zoveel jaar getrouwd zijn: u zegende hen met kinderen en kleinkinderen, u zegende hen met gezondheid en geluk. En dan gaan wij het vanmiddag hebben over de vierde bede: Geef ons heden ons dagelijks brood. In kindertaal: Zegen dit eten om Jezus’ wil, amen.

 

Wat is zegen? Vaak denken we aan voorspoed, dat dingen goed gaan en lukken. We denken aan welvaart en gezondheid. Maar als je dit zegen noemt, hoe zit het dan als je deze dingen niet krijgt? Geen kinderen, niet gezond, geen voorspoed maar juist tegenslag. Je voelt je ongelukkig. En uit het taalgebruik in de kerk rond zegen, maak je zomaar op dat jij niet gezegend bent. Hoe wij met het woord zegen omgaan in de kerk heeft een heel kwetsbare kant. Nu hoor je me niet zeggen dat je dat woord niet meer mag gebruiken, de Bijbel zelf gebruikt het ook. En de Catechismus in v/a 125. De vraag is alleen, wat is zegen?

 

Zolang je welvaart, gezondheid en voorspoed zegen noemt, heet het ontbreken daarvan dat je niet gezegend bent. Maar de echte tegenstelling van zegen is iets anders. Het gaat niet om gezegend of niet-gezegend zijn, het omgekeerde van zegen is vloek. En in Deuteronomium 8 (onder andere) ontdek je wat vloek is. Namelijk dat je welvaart en voorspoed losraken van God. Dat je je voorspoed ziet als iets dat je zelf bereikt hebt. Dat je gezondheid en geluk beschouwt als een recht. Maar dat betekent dat de welvaart en voorspoed die jij als een zegen ziet, zomaar een vloek kan zijn. Dat is dan ook precies de waarschuwing die de Israëlieten in dit hoofdstuk krijgen: vergeet God niet als je welvaart toeneemt. Welvaart kun je een zegen noemen. Tegelijk kan welvaart een vloek zijn. Zegen is namelijk iets anders dan voorspoed en geluk. Zegen is dat je leven verbonden is met God. Eigenlijk wisten u en jij dat al lang. Je hoort het iedere zondag. Ontvang de zegen van God: de genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen. Geen woord over voorspoed, geluk of welvaart. Zegen is dat God zich in liefde aan je verbindt. Wat wil je nog meer?

 

En Deuteronomium 8 legt uit hoe ‘aardse’ zegeningen een zegen blijven. God zegt: zegen blijft alleen een zegen als je mijn macht erkent en je eigen afhankelijkheid daarvan. God zegt dit omdat Hij ons wil zegenen. Omdat Hij ons wil behoeden voor de vloek. Daar eindigt hoofdstuk 8 mee: ‘als u God toch vergeet dan zult u zeker omkomen.’ Maar hoe wil God dan voorkomen dat je Hem vergeet? Hoe zorgt God ervoor dat je zijn macht erkent en je afhankelijkheid daarvan? Deuteronomium 8 vertelt hoe God dat deed bij de Israëlieten. Het is het verhaal van het manna. In de tijd dat het volk Israël door de woestijn trok gaf God elke ochtend witte korreltjes als dauw rond het legerkamp. Van die witte korreltjes konden ze een soort brood bakken. Je leest hier voor het eerst over in Exodus 16. Best opvallend wat er dan over het manna staat. De aanleiding voor het geven van het manna is het geklaag van de Israëlieten, ze hebben honger. Het manna ligt er alleen ‘s ochtends, dan moeten de Israëlieten het verzamelen want als de zon opkomt smelt het weg. En, ook opvallend, op de sabbat ligt er geen manna. De dag ervoor moeten de Israëlieten twee keer zoveel verzamelen. Dat blijft dan goed. Terwijl Israëlieten die op een andere dag twee keer zoveel verzamelen, de dag er na ontdekken dat het bedorven is. Het is dus nogal wonderlijk spul dat manna. Geen gewoon eten, het heeft iets bovennatuurlijks.

 

In Deuteronomium 8 wordt dit toegelicht; wordt de reden waarom God het manna gaf duidelijk gemaakt. Twee redenen: God wilde zijn macht laten zien en Hij wilde Israël op de proef stellen. In vers 16 zegt Mozes over God: ‘die u in de woestijn manna te eten gaf, voedsel dat uw voorouders nooit hadden gezien - en dat alles om u te laten buigen voor zijn macht en u op de proef te stellen, zodat Hij u later zou kunnen zegenen.’ Wat je hier ontdekt is dat er twee dingen nodig zijn voordat je Gods zegen kunt ontvangen. Die zegen is hier welvaart: runderen, schapen, geiten, goud, zilver, volop te eten (vers 12-13). Maar al die rijkdom uit de hand van de Here kan een vloek worden. Om dat te voorkomen had de Here hen veertig jaar lang manna laten eten. Had Hij hen zelfs eerst honger laten lijden. Zodat de Israëlieten, op het moment dat de Here het manna geeft, zijn macht daarin zien. De Israëlieten ontdekken: het is de Here die ons voedt. Veertig jaar lang aten ze uit Gods hand. De Here kan je ook op andere manieren voeden, door voedsel dat gewoon groeit op het land, door het eten dat in de winkel ligt. Het risico is dat je je eten en je welvaart dan los gaat zien van God: ik heb er toch zelf voor gewerkt? Die redenering wil de Here voorkomen. Je leest het in vers 17: ‘En dan zou u bij uzelf denken: ‘Al die voorspoed hebben we op eigen kracht verworven!?’ Nee, u moet beseffen dat het de HEER, uw God, is die u in staat stelt om die welvaart te verwerven.’ Behalve dat de Here de Israëlieten zijn macht laat zien, heeft Hij hen zelfs voor zich laten buigen. In de vorige vertaling (NBV 2004) stond: ‘om u zijn macht te laten voelen’. In de vertaling van 1951 stond: ‘om u te verootmoedigen’. Het gaat erom dat de Israëlieten zich klein voelen voor God. Dat ze ontdekken dat zij kleine mensen zijn tegenover een machtig God. God laat merken: Ik ben niet afhankelijk van jullie maar jullie zijn wel afhankelijk van mij. Mooi is dat trouwens dat God zijn volk dit laat ontdekken, Hij laat zijn macht voelen. God geeft aanschouwelijk onderwijs. Je zult maar veertig jaar lang afhankelijk zijn geweest van het manna, dan zit het toch wel tussen je oren: wat een machtig God hebben wij en wat zorgt Hij goed voor ons. Geen dag honger.

 

Godskennis is de eerste voorwaarde om zegen zegen te laten blijven. Je weet: Hij is de machtige, Hij zorgt voor mij. Alles wat ik heb, heb ik van Hem gekregen. En Hij zal mij ook alles geven wat ik nodig heb. De tweede voorwaarde om zegen zegen te laten blijven is zelfkennis. Dat is het stukje uit Deuteronomium 8:16 waarin gezegd wordt dat God zijn volk op de proef stelde. Je kunt dit gemakkelijk verkeerd opvatten, alsof God zijn volk in een positie bracht waarin ze misschien wel zouden zondigen. Dat is het niet. Het gaat er niet om dat God iets ontdekt maar dat jij als mens iets ontdekt. God weet al lang hoe het in je hart is, maar weet jij het ook? In de woestijntijd wilde God dat zijn volk er proefondervindelijk achter zou komen of ze Hem vertrouwden. Durfden ze afhankelijk van Hem te zijn? Hoe reageer jij als mens op afhankelijkheid? Hoe reageer jij als je niet te eten krijgt? Begin je dan te vloeken of ga je bidden? De Israëlieten mopperden toen ze honger kregen, je leest het in Exodus 16. Opvallend genoeg mopperen ze nog steeds (of opnieuw) als ze het manna krijgen: ‘we zien nooit iets anders dan dat manna’ (Numeri 11:6). God stelt zijn volk op de proef: willen ze leven van wat Hij hen geeft en zijn ze daar tevreden mee? God laat het zijn kinderen zelf ontdekken.

 

Godskennis en zelfkennis zijn nodig om zegen zegen te laten blijven. Als een van beide mist, wordt iets dat als zegen gegeven is zomaar een vloek. In v/a 125 van de Catechismus kom je dezelfde elementen tegen bij de uitleg van de vierde bede. De vierde bede bidden is volgens de Catechismus een oefening in erkentelijkheid, afhankelijkheid en vertrouwen. Door te bidden om je dagelijks brood erken je dat God de enige oorsprong van al het goede is. Dat is Godskennis. Tegelijk erken je dat onze inspanningen ons niet baten zonder Gods zegen. Dat is zelfkennis. De laatste zin combineert die beide tot de opmerking dat wij moeten leren ons vertrouwen op God alleen te stellen.

 

Nu leven de meesten van ons in welvaart (ik ga straks ook iets zeggen over mensen die het krap hebben). Ik zou ook kunnen zeggen: de meesten van ons worden nogal gezegend met welvaart. Wonen, werken, reizen, bezit, gezondheid, gezin, vrede. Wat een zegeningen. Daar is op zich niks mis mee. In Deuteronomium 8:12 kwamen we ook zo’n rijtje tegen: ‘Wanneer u volop te eten hebt en mooie huizen bouwt om in te wonen, wanneer u steeds meer runderen, schapen en geiten krijgt, steeds meer goud en zilver, wanneer uw hele bezit toeneemt...’ Je hoeft je dus niet te schamen als het goed met je gaat. Wat moet je dan wel doen? Je moet vooral iets niet doen: ‘...mag u daardoor niet hoogmoedig worden en de HEER, uw God, niet vergeten.’ Nu kan ik me voorstellen dat je zegt: ik vergeet God niet. Ik weet echt wel dat Hij er is, ik denk ook aan Hem. Misschien zeg je zelfs: ik weet ook waar mijn welvaart vandaan komt, God heeft me dit allemaal gegeven. Maar dan nog. Ik merk hoe gemakkelijk ik aan welvaart ga vast zitten. Ik vind dat schokkend. Wat heb ik eigenlijk liever, God of welvaart? Stel dat ik echt moest kiezen. Zeg niet te gemakkelijk: maar dan geef ik alles op. O ja? Ga het maar eens bij langs: je huis, je bankrekening, je werk, je pensioen, je gezondheid, je dagelijks eten. Ik vind dat een heftig gedachte-experiment. Ik kan me schamen over de rol die welvaart in mijn leven inneemt ten koste van God. De waarschuwing die de Israëlieten krijgen om God niet te vergeten in voorspoed is ook aan ons besteed.

 

Ik zou nog wat zeggen over degenen onder ons die het momenteel krap hebben. Of dat nou komt door de gestegen energieprijzen, door verlies van werk of gezondheid, hoe dan ook, je zit krap en je weet niet hoe je de rekeningen moet betalen. Dat lijkt me heel vervelend. Zeker als je eerder een periode hebt gekend waarin je wel genoeg had. Sowieso geldt voor de jongeren van nu dat het maar de vraag is of ze het welvaartsniveau van hun ouders zullen bereiken. Misschien moet iedereen zich eens afvragen: hoe zou ik reageren op uitblijvende zegen, op een afnemende welvaart? Wij zijn in Nederland gewend aan continue groei. Je merkt dat de overheid dat probeert vast te houden: de koopkracht moet op pijl blijven, de inflatie gecompenseerd. Je zou haast denken dat de overheid ons probeert rustig te houden, alsof verlies van welvaart tot revolutie zou leiden. Misschien is dat ook wel zo. Misschien is onze samenleving ook wel zo verslaafd geraakt aan het altijd maar meer, dat we er niet meer van af kunnen. Maar hoe is dat met ons als christenen? Mogelijk stelt God ons in deze tijd op de proef. Ieder van ons. Wij zitten in een samenleving die gericht is op materialisme en consumentisme. Wanneer daaraan geschud wordt, ontdek je zomaar voor jezelf of je tevreden kunt zijn met wat God je geeft. Ook als dat minder is dan eerder.

 

Ik denk dat het ten diepste in ieder van ons zit: van Gods gaven willen genieten, ook als dat betekent dat we daardoor losraken van Hem. Maar welvaart zonder God is een vloek. Wat als zegen gegeven werd, ontaardt in een vloek en keert zich tegen je. Want zonder God kun je niet leven. Wat heb je eraan de hele wereld te winnen, maar het leven erbij in te schieten (Matteüs 16:26)? Het is juist in Jezus dat God zichtbaar maakt dat wij niet zonder Hem kunnen. Ook Jezus is ons tot zegen gegeven. Ook in Jezus leren we God en onszelf kennen. God laat ons zijn macht zien in Jezus: zijn geboorte is een wonder. En in Jezus ontdekken we onze afhankelijkheid: Hij leed in onze plaats en Hij leefde in onze plaats. Nu vraagt God ons vertrouwen. In Jezus maakt God zichtbaar dat wij niet zonder Hem kunnen. Erkentelijkheid, afhankelijkheid en vertrouwen; dat bepaalt of dit brood uit de hemel (Johannes 6) ons tot zegen is of tot vloek. Om de zegen van het eeuwige leven te kunnen ontvangen is Godskennis en zelfkennis nodig. Gelukkig houdt God ons bij de les, laat Hij zijn macht zien en stelt Hij ons op de proef. Zoals Hij Israël het manna gaf, zo geeft Hij ons zijn Zoon.

 

Om die zegen zegen te laten blijven moeten we God niet vergeten in onze voorspoed. Om dit concreet te maken moet je reminders oprichten. Dingen waardoor je niet vergeet dat je welvaart bij God vandaan komt. Een aantal hebben we er al. Een reminder kan het regelmatig bidden van het Onze Vader zijn met daarin de vierde bede: Geef ons heden ons dagelijks brood. Het is een beproefd recept, veel mensen bidden dit gebed elke dag. Misschien heb je het gevoel dat het sleur wordt. Dat moet je zien te voorkomen. Bid elke bede bedachtzaam. Denk na over de woorden die je bidt.

 

Een andere reminder is het houden van bid- en dankdag. Je zou kunnen denken dat dit steeds minder nodig is omdat we zelf onze voedselproductie in de hand hebben. Juist tegen die gedachte keert zich het houden van bid- en dankdag. Je brengt jezelf in herinnering dat het God is die je alles geeft. Nog een reminder is het geven van geld aan de kerk en aan goede doelen. De Israëlieten moesten het eerste van de oogst in de tempel brengen om daarmee te laten zien dat ze wisten dat de opbrengst bij God vandaan kwam.

 

Je maakt het evangelie van vanmiddag ook concreet als je anders bent, anders omgaat met, en anders praat dan onze consumentistische samenleving. Dat is moeilijk, dat realiseer ik me. Want we zitten er midden in, reclame bestookt ons, het is een levensstijl geworden. Geld uitgeven is soms alleen bedoeld als tijdverdrijf. Probeer daar als christen afstand van te nemen. Probeer bewust anders te zijn. Bedenk dat er altijd een link moet bestaan tussen God en je bezit, voorspoed en geluk.

 

Tot slot, laat deze tijd van verminderde welvaart, van inflatie en krimp van de groei, van financiële onzekerheid, een beproeving voor je zijn. Dan bedoel ik niet dat het een vervelende en moeilijke tijd voor je is, maar juist dat het een tijd is waarin je jezelf leert kennen. Zit je aan God vast of aan je bezit? Vloek je of bid je? God wil dat zijn zegen een zegen voor je blijft, dat is het uitzicht van vanmiddag. En juist daar mag je om bidden. Amen.