De goden voor het gerecht
15 december 2024
Wat maakt dat ons geloof het is?
Lezen: Handelingen 17:16-34
Tekst: Handelingen 17:16-34
Vanmiddag gaat het in de preek over ‘Andere godsdiensten’. Vorige week vroeg één van mijn catechisanten daar ook naar. Ze zei: ‘Wat maakt nu dat ons geloof het is?’ In mijn woorden: waarom is het christendom waar? Deze catechisant zei: ‘Als ik in een islamitisch land was geboren, was ik nu toch moslim?’ Ja, misschien. Of misschien had ze zich bekeerd tot het christendom. Je weet het niet. Ik proefde een bepaalde zoektocht naar zekerheid, je wilt weten of je het goede geloof aanhangt. Terecht. Er zat volgens mij ook iets in van verbazing: hoe kan het nou dat ik ‘toevallig’ met het goede geloof ben opgegroeid?
Even terug naar die term ‘Andere godsdiensten’, waar moet je dan aan denken? Aan de islam, het hindoeïsme, het boeddhisme en het jodendom. Samen met het christendom vormen deze religies de vijf wereldgodsdiensten. Iets is een ‘wereldgodsdienst’ wanneer zo’n religie zegt met een universele waarheid te komen. Daardoor is zo’n religie niet gebonden aan een bepaalde omgeving of aan een bepaald volk en kan het zich wereldwijd verspreiden. Naast deze vijf zijn er nog ongeveer 10.000 andere religies in de wereld. Maar meer dan driekwart van de wereldbevolking hangt een van deze vier aan: het christendom (31%), de islam (24%), het hindoeïsme (15%) en het boeddhisme (7%) . Het jodendom zit onder de 1%, toch is dat één van de vijf wereldreligies vanwege zijn universele waarheidsclaim.
Nu wordt er nog wel eens gezegd dat alle godsdiensten in principe gelijk zijn en dat ze allemaal uitkomen bij één god. In de ene godsdienst heet hij God, in de andere Allah, in weer een andere Brahman. Dan zou het dus ook niet uitmaken welk geloof iemand aanhangt en is evangelisatie en zending niet nodig, of je zou je puur moeten richten op mensen die in geen enkele god geloven. Maar klopt dit, zijn alle godsdiensten gelijk? Ik denk het niet. En ik denk dat de aanhangers van de verschillende godsdiensten dat ook niet geloven. Mensen gaan juist heel bewust over van de ene naar de andere godsdienst. Dat doen ze omdat er verschil is.
Eerst toch even de overeenkomsten. In bijna alle religies wordt er gezongen, gebeden en geofferd. Bijna alle godsdiensten hebben een heilig boek en hebben gebedshuizen. Bijna alle godsdiensten hebben vieringen, religieuze dagen en feesten. Bijna alle godsdiensten geven vormen van onderwijs. Dus qua structuur, opzet en uiterlijkheden lijken godsdiensten heel veel op elkaar.
Maar ga je elk van die godsdiensten beter bekijken dan zijn er grote verschillen. Die zitten vooral op het niveau van de bronnen waaruit men put, de geloofsinhouden en het einddoel waarop men in zo’n godsdienst gericht is. Op deze punten sluiten de verschillende overtuigingen elkaar ook uit. Wanneer het einddoel van een religie is dat je opgaat in het goddelijke, dan botst dat met de christelijke overtuiging dat je samen met God zult leven. Veel godsdiensten hebben het ook over verlossing. Maar verlossing van een aards ‘wegwerplichaam’ dat jou alleen maar hindert, is heel wat anders dan de christelijke boodschap van verlossing van het kwaad waarbij je lichaam juist vernieuwd wordt. En een openbaring die in één stuk uit de hemel is komen vallen, is ook heel wat anders dan de christelijke Bijbel waarin God zijn woord via mensen in deze wereld spreekt.
Nu hebben we gelezen uit Handelingen 17. Je zou kunnen zeggen dat daar een confrontatie plaatsvindt tussen God en de goden. Paulus daagt de goden voor het gerecht. Dat is opvallend, want hij wordt hier zelf min of meer voor het gerecht gedaagd. Het lijkt er allemaal best gemoedelijk aan toe te gaan in dit hoofdstuk, maar volgens sommige uitleggers wordt Paulus hardhandig meegenomen naar de Areopagus. Paulus zou hier ter verantwoording worden geroepen, waarbij de aanklacht is: ‘Hij schijnt een boodschapper van uitheemse goden te zijn.’ Maar in zijn verdediging zal Paulus de rollen omdraaien, niet hij staat voor het gerecht maar de afgoden.
Dan snap je ook beter waarom Paulus aansluit bij dat altaar voor de ‘onbekende god’. Het is natuurlijk intrigerend waarom ze in Athene zo’n altaar hadden. Een ‘onbekende god’ kon een god zijn die bij een bepaald volk bekend was maar bij een ander volk niet. Zo was de God die de joden vereerden vanuit het standpunt van de Grieken en Romeinen een ‘onbekende’ god. Joden noemden de naam van hun God niet en in de tempel in Jeruzalem stond geen beeld van Hem. Daarom konden Joden, in de tijd dat Paulus leefde, vereerders van een ‘onbekende god’ genoemd worden. Maar mogelijk hadden ze in Athene dit altaar ook neergezet om geen goden over te slaan. Men ging er vanuit dat een god bij de juiste naam genoemd wilde worden en men was bang op dit punt fouten te maken. Een god zou zich eens gepasseerd kunnen voelen en mensen daarvoor straffen. Dan kon je maar beter een altaar neerzetten voor de ‘onbekende god’ want dat zat je altijd safe. Zo’n ‘onbekende god’ was dus een god die in hun ogen wel bestond, maar die men niet of nog niet kende en die men bij zijn offers en gebeden niet wilde overslaan.
En daar sluit Paulus bij aan. Hij zegt: wat jullie vereren zonder het te kennen, dat kom ik jullie verkondigen. Paulus wil maar zeggen dat de aanklacht tegen hem -dat hij een verkondiger van uitheemse goden is- onterecht is. Want de Atheners houden zelf de mogelijkheid open dat er een god is die zij nog niet kennen. Daarmee hadden ze zelf de deur voor een dergelijke verkondiging opengezet. Ik vind het mooi om te zien hoe Paulus de rollen hier omdraait: hij mag dan wel kritisch bevraagd worden waarom hij uitheemse goden verkondigt, maar de Atheners zelf geloven dat zulke goden bestaan.
Maar Paulus gaat nog een stap verder. Hij draait de rollen nog verder om. In plaats van zich in het nauw te laten drijven, drijft Paulus de afgoden in het nauw. Sterker gezegd, Paulus ontmaskert de afgoden. En dit gaat ons helpen bij de vraag: waarom is het christendom nou waar? Want Paulus benoemt een aantal dingen die afgoden onderscheiden van de echte God. Paulus zegt: afgoden zijn door mensen bedacht en vormgegeven, ze worden door mensen in tempels opgesloten en ze moeten door mensen verzorgd worden. Met dat je het zo zegt vallen ze al door de mand. Want wat is nou een god die door mensen bedacht is? En wat is een god die door mensen gevoed moet worden? Zie je het staan in vers 24: de echte God woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels. Het is andersom, de echte God heeft een woonplek voor de mens gemaakt. Vers 25: de echte God laat zich niet bedienen door mensenhanden alsof er nog iets is dat Hij nodig heeft. Nee, de echte God geeft de mensen juist wat zij nodig hebben. Vers 29: kijk nou eens naar al die afgodsbeelden, van steen, goud of zilver, die zijn toch door mensen vormgegeven? En de goden die ze verbeelden zijn door mensen bedacht: er moet wel een god zijn voor regen, er moet wel een god zijn voor vruchtbaarheid, er moet wel een god zijn voor gezondheid. Want waar komt dat allemaal vandaan? De mens vormt zich goden om te kunnen verklaren wat anders onverklaarbaar is. En door die onverklaarbare dingen god te noemen, denkt de mens ze ook te kunnen beïnvloeden. In bijna alle godsdiensten werkt het zo: ik geef iets aan de godheid zodat die godheid mij iets geeft. Ik breng een offer maar dan moet de godheid mij eten geven. Of een kind, of de overwinning in de oorlog, of gezondheid, of een partner. Dat is ruilhandel. Gek is het niet dat mensen zich zo hun goden voorstellen want zo zit de mens zelf in elkaar. De goden die de mens verzint lijken verrassend veel op hemzelf.
Zoals Paulus in Handelingen 17 de afgoden ontmaskert als verzinsels van mensen, zo kun je ook andere godsdiensten ontmaskeren. Het christendom is uniek. In alle andere godsdiensten moet je jezelf verlossen, moet je zelf iets doen om een hoger doel te bereiken. Je moet je aan regels en geboden houden, je moet pelgrimages maken, je moet de godheid gunstig stemmen en voor je winnen. Maar als christenen geloven we dat God ons verlost en dat Hij dat doet uit liefde, zonder dat wij daar ook maar iets aan bijdragen. Hoe bijzonder is het dat God ons voor zich wil winnen? Dat God uit is op onze liefde? Dat is ook zo’n verschil, in alle godsdiensten draait het om dienst, de mens dient zijn god. Maar onze God wil liefde. Onze God wil relatie. Onze God onderwerpt mensen niet aan zich, maar Hij wil mensen overtuigen. En dan niet door machtsvertoon maar door opoffering. Gek hè? In alle godsdiensten moeten mensen offers brengen, maar het christendom gelooft dat God het offer bracht. Dat is uniek.
Waarom bewijst dit de waarheid van het christelijke geloof? Dan zijn we weer terug bij de vraag van mijn catechisant: wat maakt nou dat ons geloof het is? Ik denk dan, zoals onze God is, en zoals het christelijk geloof in elkaar zit, dat zou geen mens bedacht hebben. Mensen vormen zich goden naar hun eigen beeld. Creatiever zijn ze niet. De Griekse en Romeinse goden waren humeurig, maakten ruzie, hadden affaires en buitenechtelijke kinderen. Denk ook aan het verhaal van Elia op de Karmel (1 Koningen 18). De Baälpriesters dansen de halve dag rond hun altaar om maar vuur uit de hemel te krijgen. Ze roepen en gillen tot hun god alsof de beste man doof is. Elia spot daar ook mee, hij zegt: ‘Roep zo hard als u kunt! Hij is toch een god? Hij is zeker in gepeins verzonken. Ik denk dat hij zich even moest afzonderen. Is hij soms op reis gegaan? Misschien slaapt hij, en moet u hem wekken!’ (27). Volgens sommige uitleggers is de uitdrukking ‘zich afzonderen’ een ander woord voor: misschien zit hij op de wc. Heel veel heftiger kun je een god niet bespotten. Maar als je dan kijkt naar onze God en het christelijk geloof, dan is dat zo anders dan hoe mensen zijn en doen. Alle godsdiensten hebben menselijke trekjes: voor wat hoort wat, je vijanden neem je te grazen en vrienden ontzie je, wie rijk is neemt het er van en als je macht hebt gebruik je die. Maar hou daar God en het christendom eens naast. God geeft zonder er wat voor terug te vragen. God heeft zijn vijanden (de mens) lief en Jezus leert zijn volgelingen hetzelfde te doen. Gods Zoon geeft zijn hemelse positie en rijkdom op en wordt geboren in armoede. Jezus gebruikt zijn macht niet wanneer Hij op aarde is maar laat zich kruisigen en bespotten. In 1 Korintiërs 2:9-10 staat: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft.’ God lijkt niet op de mens. Het evangelie van de Bijbel zouden mensen niet zo bedacht hebben. Het is te anders. Het is niet menselijk. Daarin bewijst het zijn oorsprong: het komt bij de enige echte God vandaan. Daarom bestaat het christendom ook al 2000 jaar. Goden die door mensen bedacht zijn worden vergeten. Ze houden geen stand. Ik denk aan wat Handelingen 5 optekent uit de mond van Gamaliël. Het Sanhedrin zit in zijn maag met de leerlingen van Jezus die maar blijven preken en verkondigen dat Jezus is opgestaan. Het Sanhedrin wil dat de kop in drukken. Maar dan zegt Gamaliël: ‘houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven zal het op niets uitlopen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten’ (38-39).
Dus wat wil je, een god die je zelf bedacht en vormgegeven hebt? Een god die jij te eten moet geven en voor wie jij een gebouwtje moet neerzetten? God opent ons vanmiddag de ogen, het is allemaal net andersom: Hij heeft ons bedacht en vormgegeven, Hij geeft ons te eten, Hij heeft de aarde geschapen als woonplek voor ons. Godsdiensten vallen door de mand wanneer hun volgelingen fanatieker worden dan de godheid zelf. Een echte God hoef je niet te vuur en te zwaard te verdedigen tegen bespotting. Een echte God hoef je niet overeind te houden wanneer mensen Hem afzweren. Een echte God kan voor zichzelf zorgen. Ik zeg nu niet dat je niet hoeft op te komen voor Gods naam. Maar afvalligen doden zoals in sommige godsdiensten gebeurt, verraadt dat je zwak denkt over je eigen god. Als je in een levende God gelooft kun je het aan Hem overlaten hoe Hij met spotters en afvalligen omgaat.
Dat God een claim legt op mensen benoemt Handelingen 17 ook. Paulus heeft duidelijk gemaakt dat de echte God de schepper is van de wereld, dat de echte God mensen leven geeft en een plek om te wonen. Paulus zegt: het was Gods bedoeling dat de mensen Hem zouden zoeken en vinden. En wat is God daarin genadig, vers 30 zegt: ‘God slaat echter geen acht op de tijd waarin men Hem niet kende, maar roept nu overal alle mensen op tot inkeer te komen.’ Opnieuw ontdek je dat God geen mens is en dat de God van de Bijbel niet door mensen bedacht is. Want mensen dragen elkaar wel het verleden na: ‘toen en toen wilde jij mij niet kennen!’ Maar God zegt: daar heb Ik het nu niet over, Ik vraag je alleen maar: laat je door Mij dienen, je hebt Mij nodig. En God zegt (vers 31): er komt een dag waarop Ik een rechtvaardig oordeel over de mensen zal vellen, want ze leven op mijn aarde. Maar opnieuw gebeurt er dan iets geks. God velt dat oordeel ‘door een man die Hij voor dat doel heeft aangewezen’, en dat is Jezus Christus, die niets liever wil dan mensen redden. Hij gaat het oordeel vellen. Het oordeel komt daarmee te liggen in de doorboorde handen van Jezus. Wij worden dus niet beoordeeld op onze daden, maar -wanneer we in Jezus geloven- op zijn daden. Een verhaal dat geen mens ooit zou verzinnen.
Het vreemdste aan onze God en aan het christelijk geloof is dat God ons wil dienen. Jezus kwam om te dienen (Matteüs 20:28), daar leven we deze adventsweken naar toe. Maar hoe moeilijk vinden wij het om ons te laten dienen door God. We doen het liever zelf. We redden liever onszelf. We zoeken liever zekerheid in onze geloofsdaden dan in de betrouwbare, gevende liefde van God. Daarmee eindigt deze preek bij de kern van het christelijk geloof: genade. Het is Gods genade wanneer je in een christelijk gezin geboren bent, wanneer je christelijk bent opgevoed, wanneer je God van jongs af aan hebt leren kennen. Leef maar gewoon uit die genade. De echte God en het ware geloof maakt het je niet moeilijker dan dat. Amen.