Een Geest van bekering

3 juni 2001

De Geest wil je helpen om in je leven de keus te maken, ben je voor of tegen Jezus?

Lezen: Handelingen 10:1-2, 19-20, 34-37, 44-11:18

Tekst: Handelingen 11:17

Misschien hebt u zich al een tijdje zitten afvragen waarom Handelingen 2 niet op het liturgiebord staat. Handelingen 2 is immers het Pinksterevangelie bij uitstek: de uitstorting van de heilige Geest, de wind, de tongen van vuur, het taalwonder. Handelingen 2 is de grond onder het Pinksterevangelie, het beschrijft het Pinksterevangelie zoals dat voor ons bestemd is. Maar, dit hoofdstuk gaat helemaal niet over ons.

 

Handelingen 2

Volgens mij lezen wij dat er wel vaak in. De opsomming in vers 9-10 lezen wij vaak zo: Parthen, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea, Frygië, hier verblijvende Romeinen, Arabieren… en Nederlanders. Wij plaatsen onszelf voor het gemak aan het einde van het rijtje: bij dit lijstje volken zijn wij, met een groot tijdsverschil, in principe inbegrepen. Wij lezen deze opsomming als een eerste gigantische zendingsactie. Niet alleen het joodse volk is bij de uitstorting van de Pinkstergeest betrokken, bijna alle volken onder de hemel krijgen de gaven van de heilige Geest.

 

Maar is dat zo? Nee, in Handelingen 2 wordt de Geest enkel en alleen uitgestort op joden. De niet-joodse volken zijn nog niet aan de beurt. Bij dat lijstje volken dat wordt opgesomd in vers 9-10 gaat het alleen maar over joden. Joden die verspreid en verstrooid waren onder alle volken van de aarde en die nu voor hun levensavond naar Jezuzalem zijn gekomen. In vers 5 staat dit ook met zoveel woorden: ‘Nu waren er joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel.’ De Parthen, Meden, Elamieten en in Jeruzalem verblijvende Romeinen zijn joden die afkomstig zijn uit Parthië, uit Medië, uit Elam en Rome. Maar het zijn en blijven joden.

 

Wanneer Petrus de mensenmenigte gaat toespreken blijkt dit opnieuw. In Handelingen 2:14b zegt Petrus: ‘Gij joden en allen die te Jeruzalem woonachtig zijt.’ En in vers 22 kan hij hen aanspreken als ‘mannen van Israël’ en in vers 29 als ‘mannen broeders’. Over Davids graf zegt hij: ‘het is bij ons’, Davids graf is bij ons, joden, hier in Jeruzalem. Sowieso zijn de citaten uit Joël en uit Davids woorden in Handelingen 2 alleen logisch wanneer Petrus een joods publiek voor zich heeft: mensen die de profeten kenden, die hun geschiedenis kenden en vertrouwd waren met de Schriften.

 

Pas in Handelingen 10-11 lezen we over de uitstorting van de Geest op niet-joden. Dat zijn de heidenen. Die termen worden hier naast elkaar gebruikt, ze zijn synoniem: een niet-jood is een heiden. Wanneer de heilige Geest op Cornelius en de zijnen valt kunnen de gelovigen uit de besnijdenis hun ogen niet geloven, we hebben dat gelezen in hoofdstuk 10:44-45. Dit hadden ze nooit voor mogelijk gehouden. Ze hadden gedacht dat het evangelie van Jezus iets voor hen zelf was, iets voor binnen het Jodendom. Dat Jezus ook van betekenis zou kunnen zijn voor buitenstaanders was nooit in hen opgekomen.

 

Ook het werk van Filippus zoals dat beschreven wordt in Handelingen 8 is waarschijnlijk nog geen werk onder de heidenen geweest. Want als het bericht over Filippus’ werk in Samaria en Jeruzalem komt, wordt onder andere Petrus gestuurd om Filippus te helpen. Als dit ook al prediking aan en dopen van niet-joden inhield, is zijn latere moeite met Cornelius moeilijk te begrijpen. Ook de ‘kamerling uit Ethiopië’ is waarschijnlijk geen heiden geweest. Of hij was jood van geboorte of hij was Jodengenoot, in ieder geval was hij hoogstwaarschijnlijk geen niet-jood. Immers hij was naar Jeruzalem gekomen om te aanbidden. Hij is een pelgrim. Als pelgrim bezoekt hij het religieuze centrum van zijn godsdienst, het Jodendom. Zoals een moslim naar Mekka gaat, ging deze Ethiopiër naar Jeruzalem.

 

Je kunt dus als heiden-christelijke gemeente Handelingen 2 lezen met Pinksteren, want het is het Pinksterevangelie. Maar lees er niet in dat toen, op dat moment, mensen zoals wij (niet-joden) de heilige Geest ontvingen. Het is wel het Pinksterevangelie voor ons, maar het gaat niet over ons. Daarvoor kun je pas terecht in Handelingen 10-11.

 

Handelingen 10-11

Goed dan maar naar Handelingen 10-11, wat doet Petrus daar? Zeer tegen zijn gewoonte in gaat hij het huis van een niet-jood binnen, de heiden Cornelius. Cornelius wordt in Handelingen 10:2 een ‘vereerder van God’ genoemd. Dat is een term die niet zozeer zijn houding ten opzichte van God aangeeft, de term geeft vooral zijn positie ten opzichte van het Jodendom aan. Het was in die tijd niet zo dat je of jood of niet-jood was, daartussen stonden nog twee groepen mensen. Je had de ‘Jodengenoten’, ook wel ‘proselieten’ genoemd, en je had de ‘Godvrezenden’ ook wel aangeduid als ‘vereerders van God’. Een Jodengenoot/proseliet is een heiden die is overgegaan tot het Jodendom; is hij een man dan is hij ook besneden en hij/zij onderhoudt de wet van Mozes. Een Godvrezende/vereerder van God is een heiden die wel positief staat tegenover het Jodendom, hij of zij bezoekt de synagoge en onderhoudt sommige wetten, maar hij/zij is niet tot het Jodendom overgegaan. Hij/zij is en blijft een niet-jood, een heiden.

 

Cornelius behoort tot die laatste groep en daarom zou Petrus uit zichzelf nooit met de boden van Cornelius zijn meegegaan. Want Petrus leeft naar de joodse wetten, hij wil leven naar Gods wil. Had God in zijn wet niet bepaald dat joden zich niet mochten vermengen met heiden-volken? Met de Jodengenoten is het een ander verhaal, die horen bij het joodse volk, zij zijn overgegaan tot het Jodendom. In Handelingen 2:10 (die lijst met volkennamen) staat het ook, daar wordt de Geest uitgestort op joden en Jodengenoten. De Geest is voor het joodse volk en voor hen die zich daar van buiten af bij hebben aangesloten. Maar heidenen en niet-joden, dat is echt een stap te ver voor Petrus. Hij kan zich niet voorstellen dat ook zij de heilige Geest -de Geest van de God van Israël- kunnen ontvangen.

 

Petrus gaat mee met de boden van Cornelius omdat de Geest zelf hem dat opdraagt. Het is een dag reizen van Joppe naar Ceasarea. Wat zal Petrus hebben lopen peinzen tijdens die reis. De Geest leidt hem nu toch wel op ongedachte wegen. Een rilling van spanning gaat door zijn lijf als hij er aan denkt dat hij straks voor het eerst van zijn leven het huis van een niet-jood zal binnengaan. Hij hoopt maar dat hij er geen last mee krijgt. Het vreemde visioen maalt door zijn hoofd: het laken met al die onreine dieren er in en dan de stem van God: ‘Sta op Petrus, slacht en eet!’ Zijn weigering tot drie keer toe. Hij zit ermee, had hij de wet van God moeten overtreden door de onreine dieren te eten? God zelf had toch geboden dat juist die dieren niet gegeten mochten worden? Petrus zit ermee in zijn maag. De reis van Joppe naar Ceasarea verloopt rustig maar in Petrus stormt het. Petrus voelt dat dit het begin is van iets dat hij niet meer in de hand heeft.

 

Petrus zit goedbedoeld God in de weg. God wil met zijn evangelie naar de heidenen, dat is het visioen van het laken. God wil zijn Pinkstergeest nu ook uitstorten op heidenen. Maar Petrus heeft zijn bedenkingen. Hij bestrijdt God met zijn eigen woorden. Petrus denkt te leven vanuit de Schriften, hij heeft de wet van Mozes aan zijn kant. Maar goedbedoeld zit hij God in de weg.

 

Ik wil dat met nog een voorbeeld laten zien. Een voorbeeld wat zo herkenbaar is voor ons. Petrus zegt tegen Cornelius in Handelingen 10:42: ‘Jezus heeft ons geboden het volk (lees: het joodse volk, zo staat het er in het Grieks) te preken en te betuigen...’ Maar dat had Jezus niet gezegd. Lees maar eens Matteüs 28:19, daar zegt Jezus: ‘Ga dan heen, maak al de volken tot mijn discipelen.’ Dat is wel iets anders. Petrus laat zich hier kennen, dit is een freudiaanse vergissing. Hij heeft de woorden van Jezus onbewust vertaald naar zijn eigen denkkader. Herkenbaar. Maar Petrus loopt zo wel God in de weg.

 

Door de Pinkstergeest bekeerd

Hoe komt Petrus tot inzicht? Hij wordt bekeerd door de Pinkstergeest. Eerst had de heilige Geest al tegen hem gezegd dat hij zonder bezwaar te maken met de boden van Cornelius mee moest gaan. Als Petrus in het huis van Cornelius is begrijpt hij dat hij moet preken, dat Jezus Christus ook voor deze mensen van belang is. Maar hij aarzelt met het vervolg. Of misschien heeft hij nog de normale gang van zaken in gedachten: Cornelius en de zijnen zullen wel eerst Jodengenoot moeten worden en daarna kunnen ze gedoopt worden. En daarna kunnen ze eventueel de Geest krijgen.

 

Maar dan grijpt God zelf in met zijn heilige Geest, de Pinkstergeest. Nog eens wordt de Geest uitgestort met dezelfde tekenen als in het begin. Je leest dus twee keer van de uitstorting van de heilige Geest, in Handelingen 2 en nog een keer in hoofdstuk 10. Ook bij de uitstorting van de Geest op Cornelius en de zijnen is er een taalwonder, zij beginnen in tongen te spreken, de Geest viel op hen. In hoofdstuk 11:17 zegt Petrus dat de gave van de Geest op precies dezelfde manier aan de heidenen is gegeven als aan hen zelf in het begin. In vers 16 zegt Petrus dat hij zich het woord van Jezus herinnerde: ‘Johannes doopte wel met water, maar jullie zullen met de heilige Geest gedoopt worden.’ Die uitdrukking duidt op de manier waarop de Geest over je komt, namelijk als een watervloed. Zo overvloedig valt de Geest op je neer. Aan die woorden moet Petrus denken als hij ziet hoe overvloedig de Geest op deze heidenen valt. En dan is voor Petrus op slag alles duidelijk.

 

Petrus wordt onderbroken door de Geest. De Pinkstergeest valt Petrus in de rede: terwijl hij nog aan het woord is valt de Geest op Cornelius en de zijnen. Dan ziet Petrus pas de diepe betekenis van de woorden die hij zelf gesproken had: ‘zo is er bij God geen aanneming des persoons.’ De normale volgorde -eerst de doop dan de uitstorting van de Geest, zie Handelingen 2:38- wordt hier door God zelf doorbroken. Hier valt de Geest op Cornelius nog voor hij gedoopt is. Petrus begrijpt dat je vanaf nu niet langer jood hoeft te zijn of te worden voor je de Geest van Christus kunt ontvangen.  Je hoeft niet eerst besneden te worden en de wet van Mozes te gaan houden. Als heiden hoeft je niet eerst jood te worden voordat je gedoopt mag worden en voordat je de Geest kunt ontvangen. God zelf zegt hier: Cornelius is er klaar voor. Gewoon zoals hij is, onbesneden en zonder te horen bij het joodse volk. Ik geef mijn Geest, zegt God, overvloedig net als die eerste keer, zodat Petrus nu eindelijk inziet waar Ik mee bezig ben. En Petrus ziet het in, hij ziet dat hij achterloopt op het normale schema van eerst doop, dan Geest. Nu haast hij zich en zegt: ‘Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?’ En dan staat er: ‘Petrus beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus.’

 

Zo ontstaat er een nieuwe scheidslijn. De breuklijn die tussen jood en niet-jood lag verschuift. In Handelingen 2:22-23 kan Petrus nog zeggen: ‘Mannen van Israël (joden dus), Jezus is door wettelozen (niet-joden) aan het kruis genageld.’ Jood staat daar tegenover niet-jood. In Handelingen 4:27 zie je dat al in beweging komen, daar zijn Petrus en Johannes net weer op vrije voeten gesteld door de joodse raad met een portie waarschuwingen en dreigementen. In hun gebed tot God zeggen Petrus, Johannes en die bij hen zijn: ‘Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes, zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël.’ Hier blijkt de scheidslijn dus te maken te hebben met Jezus, ben je voor of tegen hem? Hier blijkt dat je ook als jood aan de verkeerde kant terecht kunt komen. Ook uit het volk van Israël zijn er die tegen Jezus samenspannen. In Handelingen 7:51 verwoordt Stefanus wat er dan gebeurt, hij zegt tegen de joodse raad: ‘Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de heilige Geest!’ Wie Jezus niet aanvaardt, jood of niet-jood, verzet zich tegen de Geest van Pinksteren. De nieuwe scheidslijn is: ben je voor of tegen Jezus? Joden blijken zich tegen de jood Jezus te keren, en de niet-jood Cornelius blijkt zich tot de jood Jezus te bekeren.

 

Gods werk wordt openbaar

Dat juist Petrus door God gebruikt werd om het eindpunt van deze verschuiving in te zien is niet toevallig. Zo wordt Gods werk openbaar. Petrus stond bekend als iemand die de wet onderhield. Iemand die niet zomaar even lichtzinnig en op eigen houtje dingen zou veranderen. Er moet iets achter zitten dat juist Petrus nu heidenen doopt in de naam van Jezus Christus.

 

Waar je al bang voor kon zijn gebeurt, Petrus krijgt er last mee dat hij heidenen heeft gedoopt. Mensen uit de besnijdenis, joden, roepen Petrus ter verantwoording. In Handelingen 11:2 zeggen ze tegen Petrus: ‘je bent binnengegaan bij onbesnedenen en heb met hen gegeten!’ Maar Petrus verdedigt zich. Hij vertelt alles wat van belang is voor zijn verhaal: het visioen met het laken, de Geest die hem zei mee te gaan met de boden van Cornelius en de uitstorting van de Geest op Cornelius en de zijnen terwijl hij nog sprak. In vers 17 trekt Petrus vragenderwijs zijn conclusie: ‘Indien nu God hun op volkomen gelijke wijze als ons de gave van de heilige Geest heeft gegeven, op het geloof in de Here Jezus Christus, hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden?’ Dat Petrus vastberaden heidenen doopt in de naam van Jezus Christus, dezelfde Petrus die zo in de war was door het visioen van het laken, laat zien dat God hier achter zit. Petrus  kon het gewoon niet tegenhouden, het kwam op hem af, God kwam op hem af. Petrus zegt: dit is Gods werk. Wanneer God iets doet kan geen mens Hem tegenhouden.

 

Petrus’ verhaal overtuigt. De Geest overtuigt. De broeders in Jeruzalem zien in dat Petrus niet afvallig is van de wet maar dat Hij door God gebruikt is om getuige te zijn van zijn werk in mensen. Petrus is door God gebruikt om getuige te zijn van de krachtige werking van de Pinkstergeest. Petrus is getuige geweest van het eindpunt van die verschuiving: de scheidslijn ligt niet meer tussen jood en niet-jood, het gaat erom of je voor of tegen Jezus bent. Daarom trekken de broeders in Jeruzalem een gedurfde conclusie: ‘Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken!’

 

De Pinkstergeest werkt bekering

Het is de Pinkstergeest die bekering ten leven werkt. God wil je die Geest in overvloed geven. Elke dag mag je, op je gebed, overspoeld worden door de heilige Geest. De Geest wil je helpen om in jouw leven die keus te maken: ben je voor of tegen Jezus? Zorg er voor God niet in de weg te staan wanneer Hij in jouw en anderen de bekering ten leven wil werken. Misschien heb je de beste bedoelingen van de wereld, misschien leef je precies volgens Gods wetten, toch kun je Hem in de weg lopen. Hoe kun je weten of je God in de weg loopt? Je voelt het als je God tegenover je vindt. Als je merkt dat je tegen Hem oploopt en met Hem in gevecht raakt. Blijkbaar probeer je zijn werk in jou of anderen tegen te houden. Probeer vanuit de Bijbel de grote lijn van Gods werk te zien zodat je weet wat je wel en niet kunt verwachten. Zodat je open staat voor dat eindeloos ongedachte, de bekering ten leven voor jou en voor iedereen, op het geloof in de Here Jezus.

 

Pinksteren was voor de uitstorting van de Geest in Handelingen 2 een joods oogstfeest, een beetje vergelijkbaar met onze dankdag. Bij dat feest werden de eerstelingen van de oogst aan God gegeven om daarmee te laten zien: Here, u bent de eigenaar van alles en iedereen. In Handelingen 10 gaat het over de eerstelingen uit de heidenen. Want God is echt de eigenaar van alles en iedereen. Dat wij als christenen uit de heidenen de heilige Geest hebben ontvangen is reden voor een dankdag. Dat je als christen uit de heidenen dicht bij God mag leven is reden voor dankbaarheid. Maar dicht bij God leven vergroot ook het risico van God in de weg te lopen. Als je daar maar op let. Amen.