Eerst straft God en vervolgens redt Hij, waarom?

18 maart 2018

Niet jouw waarde maar Gods eer redt je leven.

Lezen: Ezechiël 14:12-23 en 36:21-38

Tekst: Ezechiël 36:32

Waarom is Jezus gestorven? Waarom is Jezus opgestaan? Waarom is Jezus überhaupt naar de aarde gekomen? Ik denk dat bijna iedereen zal zeggen: om ons te redden.

 

Dat geeft ons een goed gevoel: blijkbaar vindt God mij de moeite waard. God houdt zoveel van mij dat Hij mij wil redden. Ik ben zo waardevol in zijn ogen dat Hij zelfs zijn eigen Zoon voor mij geeft. Zo hebben wij dat vaak in ons hoofd en daar worden we blij van.

 

De verbazingwekkend diepe doorwerking van de zonde in ons

Ik ontken dit niet, zo spreekt God in de bijbel: ‘God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven.’ Toch gaat er iets heel erg mis wanneer je denkt dat het bij jouw redding om jou draait. Dat jij bij die redding centraal staat, dat jij zo belangrijk bent dat je wel gered moest worden. Hoe krijgen wij het voor elkaar om zelfs bij het verhaal van Goede Vrijdag en Pasen onszelf centraal te zetten? Ons leven draait vaak al om onszelf, om wat wij willen en om ons geluk. Wij zien onszelf gemakkelijk in het centrum staan en alles om ons heen bekijken we vanuit onszelf: wat wij eraan hebben, hoe het ons kan dienen. Wat vreet de zonde dan blijkbaar diep in ons door als we ook in het geloof onszelf nog centraal stellen. Ik schrik daarvan. Zelfs in het geloof zet ik mezelf nog centraal: Jezus moest om mij sterven, Jezus stond voor mij weer op. Zou het echt waar zijn? Zou het echt om ons gaan wanneer God straft en redt?

 

God straft en redt vanwege zijn eer

Het boek Ezechiël vertelt een ander verhaal. We hebben het gelezen in Ezechiël 36:32. God zegt: ‘Ik doe dit alles niet omwille van jullie - spreekt God, de Heer; laat dat tot je doordringen!’ Dat woord ‘omwille’ betekent: in het belang van. Dus God zegt: Ik doe dit niet in jullie belang, jullie redden, jullie terughalen uit de ballingschap. Ik doe dat in mijn eigen belang, zodat ik geëerd wordt. Datzelfde geldt voor Gods straf. In vers 21 zegt God: ‘Het deed mij verdriet dat mijn heilige naam zo door het volk van Israël ontwijd werd, bij alle volken waar het kwam.’ Oftewel, dat Israël in ballingschap zat kon door de omringende volken zomaar worden opgevat als een zwakte van God. Blijkbaar was Hij niet in staat zijn eigen volk te beschermen. Daarom zegt God: dat ze in ballingschap werden gevoerd was mijn straf. Ik zat daarachter. Mijn eigen volk diende Mij niet meer. En om mijn eer te redden heb Ik hen daarvoor gestraft. Ook als God straft draait het om Hem. Als God redt draait het om Hem: Hij laat zijn goedheid zien, zijn liefde, trouw en genade. Maar als God straft draait het ook om Hem: Hij laat zien dat je niet met Hem kunt spotten. De reden voor zowel straf als redding is Gods eer. Het draait altijd om Hem. En terecht, Hij is God.

 

Want denk ook hier eens aan. Is het niet heel onhandig om eerst te straffen en daarna te redden? Had God zich die beide moeiten niet kunnen besparen? Eerst straft God zijn volk met de ballingschap, daarna redt Hij hen, herstelt Hij zijn volk door het terug te brengen naar Kanaän. Dat is toch niet handig? Als God Israël niet had gestraft had Hij hen ook niet hoeven redden. Je zou denken: straf dan alleen. Maar nee, God straft en herstelt. Dat geldt toch ook voor ons? Eerst zegt God dat wij voor onze zonden moeten sterven, vervolgens geeft Hij zijn eigen Zoon om die dood te ondergaan. Had God zich die beide moeiten niet beter kunnen besparen? Ja tenzij het om Hem gaat, om zijn eer en zijn naam.

 

Spannend voor de mens

Maar hoe gaat het dan verder met jou? Wat kun je nu van God verwachten? Dat zijn opeens spannende vragen. Als het bij straf en redding niet om jou gaat maar om God, wordt jouw positie dan niet heel erg wankel? Als het evangelie van Goede Vrijdag en Pasen niet om ons draait maar om God en zijn eer, waar blijven wij dan in dit verhaal?

 

Het boek Ezechiël: voor en na 586

Laat ik eerst wat meer vertellen over het boek Ezechiël. Want we gaan het antwoord in dit boek vinden. Ezechiël speelt in de tijd van de ballingschap. In 597 voor Christus is Ezechiël weggevoerd naar Babel samen met allerlei andere Judeeërs. Maar er is ook een groep achtergebleven. Zij zullen 11 jaar later, in 586 voor Christus, naar Babel gevoerd worden als Jeruzalem veroverd wordt. Dat jaar 586 is heel belangrijk in het boek Ezechiël. De eerste 24 hoofdstukken zijn profetieën van voor 586, de hoofdstukken 33-48 zijn profetieën van na 586 (de hoofdstukken 25-32 bevatten geen profetieën over Jeruzalem en de Judeeërs maar over andere volken, ik laat die hoofdstukken in deze preek buiten beschouwing). Er loopt dus een grote breuklijn dwars door het boek Ezechiël: voor en na 586, voor en na de val van Jeruzalem. Net zoals ze in de VS een voor en na 9/11 hebben, en in Zeeland een voor en na de watersnoodramp, zo wordt het boek Ezechiël gekenmerkt door een voor en na 586. En bijna alle profetieën van voor 586 zijn dreigend: God kondigt zijn straf aan, dat is de val van Jeruzalem. Maar als dat gebeurd is dan kantelt het opeens, dan gaat God zijn volk troosten en moet Ezechiël profeteren over terugkeer en herstel.

 

Hoe komt dit? Het probleem was dat zowel de Joden die in 597 weggevoerd waren als de Joden die toen in Jeruzalem waren achtergebleven, niet konden geloven dat Jeruzalem ooit zou vallen. Hoe zou God zijn stad ooit in handen van de heidenen kunnen geven? Hoe zou God zijn tempel ooit kunnen laten verwoesten? Bovendien, hoe zou God zijn uitverkoren volk ooit kunnen opgeven? Zo dachten ze. De Joden die al in Babel zaten hoopten dan ook op een snelle terugkeer. Zij voelden zich extra door God verlaten, want zij waren weggevoerd. Daarom is een van de meest opvallende visioenen in het boek Ezechiël zowel troostend als dreigend. Ik heb het dan over het visioen waarin Ezechiël ziet dat de heerlijkheid van de Here vertrekt uit de tempel (hoofdstuk 11). De boodschap is dat God niet gebonden is aan een plaats. Zo dachten de heidenen over hun goden: die hadden een bepaald gebied waarin ze macht hadden, daarbuiten niet. En de tempel van zo’n god was de plek waar de godheid de meeste macht had. Maar Israëls God laat hier zien dat Hij anders is. Hij is niet gebonden aan een plaats. Hij is net zo goed bij de ballingen in Babel, dat is troostvol. Maar aan de andere kant moeten de Joden die nog in Jeruzalem zijn achtergebleven zich geen illusies maken: Gods straf komt echt. Ook zij zullen in ballingschap gaan vanwege hun zonden.

 

Hoe Gods naam gezuiverd wordt

Vergis je dus niet in God. Hij bestraft de zonden echt en intens. Want God vat het persoonlijk op. Omdat het altijd persoonlijk is. Zonden zijn een afwijzing van Gods liefde. Het leven dat Hij je geeft gebruik jij voor jezelf. Lees Ezechiël 16 maar eens, een nogal heftig hoofdstuk. Israël wordt vergeleken met een vondelingetje dat direct na de geboorte is achtergelaten om te sterven. Maar God vindt haar en hij brengt haar groot. Als ze volwassen is geworden trouwt Hij met haar. Maar wat doet zij? Zij pleegt overspel. Niet één keer, maar voortdurend. Dat is zonde: het leven dat God je geeft gebruiken voor je eigen plezier. Israël was een volk dat door God groot gemaakt was, maar ze trekken zich niets van God aan. En als God dan straft dan is dat omdat het Hem schaadt. Zijn naam, zijn eer. Het boek Ezechiël zuivert Gods naam: het ligt niet aan een zwakte van Hem dat Israël in ballingschap is gegaan. Nee, Hij heeft hen zelf in ballingschap gestuurd juist om zijn naam hoog te houden. Hij is niet zo’n god die een volk en een tempel nodig heeft om te kunnen bestaan.

 

Hoe Gods naam geëerd wordt

Op dat dieptepunt aangekomen blijkt opnieuw dat Gods handelen niet met mensen te maken heeft maar met zichzelf, met wie Hij is. God is niet veranderd door het falen van zijn volk. God verandert ook niet als Hij oordeelt. Hij heeft nog even veel liefde te geven als aan het begin. Dat doet Hij dan ook, tegen alle verwachtingen in. God kondigt herstel aan. Een nieuwe tempel, een nieuw Jeruzalem. Gods heerlijkheid zal weer naar de tempel terugkeren (Ezechiël 43:4). En de ballingen mogen naar huis. Maar God doet dit omdat het zijn belang is. Ezechiël 36:32 zegt: ‘Ik doe dit alles niet omwille van jullie - spreekt God, de Heer; laat dat tot je doordringen! Schaam je over je schandelijk gedrag, volk van Israël’ (zie ook 36:21). In hoofdstuk 20:44 zegt God het zo: ‘En dan, volk van Israël, als ik met jullie doe wat past bij mijn naam en niet wat bij jullie slechte en verderfelijke daden past, zullen jullie beseffen dat ik de HEER ben.’ Wat past bij Israëls daden is straf, wat past bij Gods naam is redding. Besef wie God is. Hij is de heilige, die mensen zijn heilige liefde geeft. Hij is de God om wie de wereld draait.

 

En dan schrik ik dus van de ik-gerichtheid die zelfs in mijn geloof zit: alsof het om mij draait wanneer God me redt. Wat kun je je vergissen. Misschien heb je het zo in je hoofd: God redt mij omdat ik dat waard ben. Misschien is het je altijd zo verteld. Of is het zo gezegd in preken. Of niet gezegd maar gesuggereerd, en heb je dit ervan opgepikt. Daar biedt ik dan mijn excuses voor aan. Want het kan toch niet waar zijn dat het om ons draait? En ja, wij zijn kostbaar in Gods ogen. En ja, de geloofsbelijdenis van Nicea zegt het bijna letterlijk: ‘Ter wille van ons mensen en van ons behoud is Hij neergedaald uit de hemel.’ Maar het totaal van de bijbel, niet alleen het boek Ezechiël, leert ons dat het daarbij gaat om God. Ook als Jezus naar de aarde kwam om ons te redden, dan nog had die redding als doel dat God daarom geëerd zou worden (2 Timoteüs 1:9, Titus 3:3-6, Filippenzen 2:6-11). Het is de zonde van het begin dat je de wereld om jezelf laat draaien. Dat je de eer van God opeist voor jezelf. Dat je het niet kunt hebben dat het allemaal om Hem draait. En net als toen heeft die houding nog steeds geen toekomst. Omdat een leven met God altijd om Hem moet draaien.

 

Geen verband tussen zonde en straf, berouw en redding

Daarom is het zo bevrijdend dat God het verband tussen zonde en straf doorbreekt. Maar net zo goed het verband tussen berouw en redding. In het boek Ezechiël is het herstel van Israël niet meer afhankelijk van hun berouw over hun zonden. Israëls herstel is een daad van Gods genade. Dat Israël terug mag is Gods onvoorstelbare en ongedachte goedheid, wat juist moet leiden tot berouw bij Israël. Dat Israëls berouw niet meer nodig is voordat God met zijn genade komt laat zien dat het niet om Israël draait maar om God. En God breekt net zo goed het verband tussen zonde en straf. Zonden worden lang niet altijd direct bestraft. Dat was in de tijd van Israël niet zo; de ballingen die in eerste instantie in Jeruzalem mochten blijven dachten dat. En zij die wel weggevoerd waren dachten dat ook: wij zullen wel zondiger zijn dan zij. God zegt: onzin. Als ik straf is dat om mijn eer hoog te houden. Daarom kan God straf ook inhouden. Het is geen één-op-één systeem. Heb je door dat dit juist jouw redding is? Als God jouw zonden altijd en direct zou bestraffen dan had je al niet meer bestaan. Ik ook niet. En als God je pas zou redden nadat jij oprecht en volmaakt berouw had getoond, dan zou die redding nooit plaatsvinden. Gelukkig breekt God dus het verband tussen zonde en straf, tussen berouw en herstel. Dat het in deze wereld niet draait om jou maar om God is je redding. Jij staat niet centraal als God redt, maar Hijzelf. Juist daarom redt Hij je.

 

Gods trouw redt: Jezus Christus

Omdat God het verband breekt tussen zonde en straf, tussen berouw en redding ontstaat er ruimte voor Christus. Jouw zonden kunnen door een ander gedragen worden. En ook zonder oprecht en volmaakt berouw van jouw kant kun je toch gered worden. Dat is de plek van Jezus Christus. Hij in jouw plaats. Daarmee is Jezus anders dan Noach, Daniël en Job. Hun namen duiken zomaar opeens op in Ezechiël 14. De Here zegt: ook al zouden Noach, Daniël en Job op dit moment met zijn drieën in Israël wonen, dan nog zou ik met mijn straf komen. Hun rechtvaardigheid zou alleen henzelf redden. Mensen kunnen elkaar niet redden. Mensen kunnen een land niet redden, laat staan de wereld. Maar Gods trouw redt wel. Alle redenen voor redding liggen in God. En die trouw van God is Jezus. In Hem ontvangt God alle eer.

 

Zuivere eredienst

Ik hoop dat dit evangelie je troost. Dat het boek Ezechiël je bemoedigt. God zelf vraagt aandacht voor zijn eer, dat is het evangelie hier. God laat het niet bij de zonde van het begin. Hij laat zien dat alles om Hem draait. Omdat wij alleen juist dan gered worden. God zuivert op deze manier onze dienst aan Hem. God haalt de ik-gerichtheid uit ons geloof. Om zo uiteindelijk van ons de ultieme eer te ontvangen. Dat is de weg die God met ons gaat. Dat is het uitzicht in Ezechiël: zuivere eredienst.

 

Hoe wordt dit praktisch in je leven? Probeer in je denken God centraal te zetten. De wereld draait om Hem. Jouw leven draait om Hem. Sta daar bij stil en laat dat steeds meer werkelijkheid voor je worden. Dit heeft te maken met de manier waarop je in het leven staat: draait alles om mij of draait alles om God? Bij allerlei concrete keuzes is dat de vraag die op de achtergrond speelt: besef ik dat ik in dienst sta van God? Wil ik in dienst staan van God en daar mijn leven op aanpassen?

 

Laat dat God-centrale vervolgens ook uitkomen in de manier waarop je over God praat. Op bijbelstudie, op vereniging, in andere gesprekken. Hoe gemakkelijk gebeurt het niet dat we in ons praten over God vooral zijn aandacht voor ons benoemen. Hij is een God die helpt, die redt, bij wie je kunt schuilen, die luistert en aandacht voor je heeft. Dat is ook allemaal waar. Maar het gaat mis wanneer we over God praten alsof Hij bestaat voor ons, in plaats van dat wij bestaan voor Hem. Corrigeer jezelf als je merkt dat je zo over God praat. En corrigeer elkaar, met liefde en fijngevoeligheid. De tijd en de cultuur waarin we leven werkt niet mee, die zet onszelf centraal en onze behoeften. Laten we als kerk anders zijn en een hele diepe gerichtheid op God ontwikkelen.

 

De derde praktische uitwerking is: zet God centraal in je geloof. Het gaat niet om jouw redding, maar om zijn eer. Je komt niet alleen naar de kerk om iets te krijgen, maar juist ook om iets te geven. In je gebed gaat het niet om jouw belangen, maar om het belang van God. Want uiteindelijk redt niet jouw waarde, maar Gods eer je leven. Amen.