Gods huisgenoten

30 september 2018

Als christen ben je lid van Gods gezin. Die heerlijke werkelijkheid staat naast al onze gevoelens bij de kerk.

Lezen: Efeziërs 2:1-22

Tekst: Efeziërs 2:19

De titel van het nieuwe jaarthema Thuis in Gods huis roept allereerst gevoelens op: voel ik me thuis in de kerk? Aan gemeenteleden werd gevraagd: waar denk je aan bij dit thema, wat komt er in je op? Er werd gekozen voor woorden als: samen, verbonden, broers en zussen, vriendjes, veelkleurig, familie, ontmoeting, er voor elkaar zijn. Ook de jongeren hebben vorige week zaterdagavond nog dingen opgeschreven zoals zingen, muziek, geborgenheid, gezelligheid en zelfs hemel. Maar daar achter zit de vraag: voel je je thuis in de kerk?

 

Dan valt op dat er ook gemeenteleden zijn die zeggen: ik voel me niet thuis, ik ken weinig mensen, de kerk is te groot, er zijn onderlinge verschillen. Je kunt je meer of minder thuis voelen in de kerk. Je kunt je zelfs helemaal niet thuis voelen in de kerk. Het kan ook nog op en neer gaan: het ene moment voel je je wel thuis in de kerk maar op andere momenten ook weer helemaal niet. Ik vind het belangrijk om die gevoelens serieus te nemen. Daar kun je niet zomaar overheen stappen. Wij leven nou eenmaal in een tijd waarin we ons door gevoelens laten sturen. Ik zeg niet dat dit goed is, maar het is een feit. Trouwens, God heeft ons geschapen met gevoelens. Daarom moeten gevoelens een onderdeel zijn van het gesprek dat we komend seizoen met elkaar gaan voeren. Bovendien, er speelt nogal wat in de kerken momenteel. Dat raakt ook ons als gemeente. Denk aan de gesprekken over man, vrouw en ambt, over gender, over samenlevingsvormen, over de zondag en de eredienst, over het gezag van de bijbel. Zitten we op een kantelmoment als kerk? Is onze tijd bepalend voor hoe we in de toekomst kerk zullen zijn? Ik denk dat die vraag lastig te beantwoorden is. Uiteindelijk ben je altijd kerk in het heden.

 

En vandaag beginnen wij een nieuw seizoen met een nieuw thema: Thuis in Gods huis. In dit seizoen is er genoeg ruimte om met elkaar in gesprek te gaan. Wie het boekje heeft gekocht (Thuis in Gods huis, redactie: Gerrit Gunnink) kan dat zien aan de inhoudsopgave. We gaan het hebben over: wie staat er centraal in de kerk, is dat God of zetten wij onszelf steeds meer centraal als mensen? Welke ruimte is er voor beleving en ervaring? Hoe ben je praktisch kerk met elkaar in een tijd van grote ik-gerichtheid? Welke aandacht hebben wij voor de heilige Geest, gaven, het gebed en geestelijke groei? Hoe blijven we als kerk anders dan de wereld om ons heen? En hoe nemen we onze plek in de samenleving in als christenen met de boodschap van het evangelie? Bij al die onderwerpen neem je jezelf mee. Je hebt daar gedachten over, je hebt daar gevoelens bij. Je vindt dat iets teveel gebeurt of juist te weinig. Je hebt bepaalde zorgen of wensen. Dat totaal maakt dat je je meer of minder thuis voelt in de kerk.

 

Tegelijk is er een andere kant. Je bent huisgenoot van God (Efeziërs 2:19). Je bent dat als lid van de gemeente. Huisgenoot, wij zouden zeggen: gezinslid. Dit is belangrijk: of je het nou voelt of niet, je bent lid van Gods gezin. Eigenlijk zit het al in de term Vader. Als je God aanspreekt als je Vader, ben je broer en zus met iedereen die dat ook doet. Dat is wereldwijd en het wordt vooral concreet in de gemeente. Maar let op dat verschil tussen wat je voelt en wat je bent. Efeziërs 2:19 is bijna een mededeling: je bent huisgenoot van God. In hoofdstuk 3:5-6 wordt het zelfs een openbaring genoemd: de christenen uit de heidenen delen door Christus in de erfenis. Wie deelt in de erfenis heeft een plaats gekregen tussen de kinderen. Je bent opgenomen in het gezin.

 

In de brief aan de Efeziërs gaat het dan over heidenen. Dat is in de bijbel het woord voor niet-joden. Eeuwenlang had God vooral opgetrokken met zijn eigen volk. Israël had een speciale plaats voor God, Israël was als een zoon voor God (Exodus 4:22, Hosea 11:1). Maar God was de andere volken niet vergeten. Dankzij Jezus is er voor hen toegang tot de Vader. Dat is het wonder van Pinksteren: de heilige Geest gaat mensen uit alle volken en talen bij elkaar brengen rond de Vader. In Efeziërs 2:19 wordt eerst de oude situatie geschetst en daarna de nieuwe. Paulus schrijft aan deze gemeente (bestaande uit niet-joden die Christus hadden leren kennen): ‘Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen (dat zijn de joden), en huisgenoten van God.’ Vreemdelingen of mensen die in een land te gast zijn hebben een andere status dan burgers. Zo was dat vroeger, zo is dat nu ook nog vaak. Als burger heb je meer rechten en je kunt aanspraak maken op bescherming door je overheid. Maar het beeld van huisgenoten is nog intiemer. Als christen ben je lid van Gods gezin. Gezinsleden zijn huisgenoten van elkaar (in een studentenhuis kun je ook huisgenoten zijn van elkaar, maar hier gaat het over gezinsleden). De kerkleden in Efeze krijgen te horen dat ze lid zijn van Gods gezin. En dat geldt ook voor ons. Wij zijn ook een gemeente die (op een enkeling na) bestaat uit niet-joden die dankzij Jezus en door de Geest toegang hebben tot God de Vader. Wij vormen een gezin, verbonden met God en verbonden met elkaar. Dat laatste belijden we trouwens elke zondagmiddag: wij geloven in de ‘gemeenschap der heiligen’, dat wil zeggen: de verbondenheid van alle gelovigen.

 

Nu is Efeziërs 2:19 niet maar een kale mededeling: jullie christenen uit de heidenen zijn tegenwoordig lid van Gods gezin. Nee, dit is geweldig! Dit is verrassend! Hoe bestaat het?! Door Jezus Christus. De Zoon van God daalde af van de hemel naar de aarde om de verdwaalde kinderen van God op te zoeken, de mens die God de rug had toegekeerd en zijn eigen weg was gegaan. En Jezus zocht niet alleen de heidenvolken op, maar ook en juist de verdwaalde kinderen van Israël. Hadden zij niet hun plek in Gods huis verspeeld? Efeziërs 2:17 zegt dat Jezus vrede kwam verkondigen aan hen die ver weg waren, de niet-joden, en aan hen die dichtbij waren, de joden. Ik moet denken aan de gelijkenis van de verloren zoon (Lucas 15:11-32). Twee zonen zijn in dit verhaal van hun vader vervreemd, terwijl de een dichtbij is gebleven en de ander ver weg is gegaan. Overigens doet Jezus wat de oudste zoon had moeten doen. Die oudste zoon had zijn jongere broer moeten opzoeken. Hij had moeten zeggen: vader, ik ga achter hem aan en wat het ook kost, ik haal hem thuis. Dat is wat Jezus doet als zoon van God de Vader. Hij maakt het gezin van Vader weer compleet. Dat is het verrassende, het geweldige van het huisgenoot van God zijn. Lid zijn van Gods gezin rust altijd op Jezus’ liefde.

 

Ik denk dat het goed is om de betekenis van de woorden kerk en gemeente te benoemen. Kerk komt van het Griekse woord kuriakè. Dat komt van het woord Kurios en betekent Heer. Kuriakè wil zeggen: wat van de Heer is. Dus de kerk is van Jezus. Hij heeft de kerk gesticht, Hij heeft zichzelf voor de kerk opgeofferd (Efeziërs 5:25), de kerk is zijn toekomstige bruid (27). Als kerk zijn we van Jezus. Dat andere woord, gemeente, komt van een Grieks woord dat ‘bij elkaar roepen’ betekent. Wij zijn bij elkaar geroepen. De kerkklokken symboliseren dat: als de klokken luiden komen we van alle kanten aanlopen en gaan hier naar binnen. Daar achter zit de stem van Jezus. Hij is degene die roept. Kom bij mij jullie die vermoeid en belast zijn. Kom aan tafel. Wees welkom. Deel in het feest.

 

Wat is er nu zo mooi aan de kerk als gezin? Het bijzondere aan de kerk als gezin is dat er een relatie met de Vader is en met elkaar onderling. Wij vormen niet alleen met elkaar een gezin, maar daar is onze Vader ook bij. Dat moeten we niet vergeten als we het hebben over de gemeente als gezin. Al gauw heb je het dan over de onderlinge relaties maar wat ik daar nu over ga zeggen slaat ook op God de Vader, want wij maken deel uit van zijn gezin. Wat is er mooi aan een gezin? Dat gezinsleden veel aan elkaar kunnen hebben. In het gezin praat je met elkaar,‘s avonds op de bank of tijdens het eten. Je deelt dingen met elkaar, wat je hebt meegemaakt, wat je moeilijk vindt of waar je blij van wordt. Je zorgt voor elkaar als een gezinslid ziek is of iets nodig heeft. In het gezin word je ook verwacht. Als iedereen aan tafel zit en er mist nog een gezinslid dan wordt gevraagd waar hij of zij is. Het gezin geeft geborgenheid, het is de plek waar je thuis bent, waar je jezelf mag zijn en niet altijd op je best hoeft te zijn. Het gezin biedt gezelligheid. Ik heb het nu over zoals het zou moeten zijn. Maar dit alles geldt ook voor het gezin van God. Wij vormen als gemeente een gezin met God en met elkaar. Dat is bijzonder en mooi. Dat raakt mij. Wat is dit een prachtig beeld waar God mee komt. Meer dan een beeld, God zegt: dit is voor mij de werkelijkheid, met mijn kinderen vorm ik een gezin.

 

Hoe kijk jij hier tegen aan? Wie bij de gemeente hoort heeft daar gedachten en gevoelens bij. Misschien ben je blij en enthousiast met hoe het hier gaat in de gemeente. Je hebt leuke contacten. Je voelt je gestimuleerd in je geloof. Mensen kennen jou en jij kent hen. Je geniet van de erediensten en alles er omheen. Voor jou heeft het wel iets van een gezin. Overigens, met ook de soms lastige kanten van een gezin. Broertjes en zusjes maken nog wel eens ruzie met elkaar. Soms is het druk in een gezin. Of je hebt het idee dat jij heel anders bent dan de rest, dat kan ook, in zowel gezin als kerk. In het gezin heb je elkaar niet uitgekozen. Wie je broers en zussen en je ouders zijn, daar moet je maar mee dealen. Dat kan heel lastig zijn. Het schept ook een hele sterke band. Een band voor het leven. Vriendschappen kunnen stuklopen en beëindigd worden of je verliest elkaar uit het oog. Met gezinsleden kan dat nooit. Je kunt de banden wel verbreken maar dat blijft altijd pijn doen. Dat het juist in de kerk moeilijk kan zijn met elkaar laat zien dat we een gezin zijn. Je ziet dat in de vreugde van het samen zijn maar ook in de pijn die je voelt bij verdeeldheid of afstand. Als we geen gezin vormden kon je zomaar afscheid van elkaar nemen. Maar juist omdat we een gezin vormen verwachten we elkaar. Net als thuis aan tafel, als je wilt beginnen met eten en er is nog een lege stoel. Dat kan een keer gebeuren maar dan weet je dat toch van elkaar?

 

Misschien zeg je: ik heb niet zo’n behoefte aan het kerkgezin. Ik heb mijn vrienden, ik heb mijn familie, daar heb ik genoeg aan. Of je merkt aan jezelf dat je überhaupt niet zo’n gezinsmens bent. Je trekt je terug, je bent liever alleen. Dat kan. Kerkdiensten hebben iets massaals bij ons. De een vindt dat prachtig, voor een ander is dat een belemmering. Ik denk dat het goed is om elkaar daarin serieus te nemen. Praat met elkaar en luister naar elkaar. De kerk kan veel vormen hebben zolang dat centrale maar blijft: we vormen Gods gezin en jij hebt daar je plek in. Je eigen plek, met hoe jij bent. Wat niet kan is dat je zegt: ik wil mijn plek niet innemen, ik wil geen contact en het zijn mijn broers en zussen niet. Dat is wat anders dan wanneer je er verdriet over hebt dat het niet lukt of dat het niet zo voelt. Nee, ik heb het nu over je bewust afzijdig houden. Dat doet denken aan die oudste zoon uit de gelijkenis van Lucas 15, de zoon die uiteindelijk niet naar binnen wilde gaan (vers 28). Het is een vergissing als je denkt dat je wel iets met God hebt terwijl je tegelijk niets met zijn gezin te maken wilt hebben.

 

Wat ook zomaar kan gebeuren is dat je jezelf groter maakt dan het gezin. Je bent vergeten dat het gezin er eerder was dan jij. Het gezin draait niet om jou maar jij hebt een plek in het gezin. Het gezin begon bij de Vader die zijn Zoon op pad stuurde om zijn verdwaalde kinderen terug te halen. Ook de kerk was er eerder dan jij. Het is Jezus’ kerk. Je kunt in de kerk geen eisen stellen. Niemand heeft meer te zeggen dan anderen. Niemand kan het gelijk claimen. Gelukkig hangt de kerk niet van ons af. Het gezin blijft bestaan omdat de Vader bestaat. En natuurlijk kun je je grote zorgen maken over de kerk. Terechte zorgen maar ook onterechte zorgen. Gelukkig zijn mensen verschillend, want in je eentje ben je altijd eenzijdig. De een maakt zich zorgen over dit, een ander over dat. En beide zorgen konden wel eens nodig zijn. Of beiden niet, en nog weer iets anders is belangrijk. Onthoud dat het gezin altijd groter is dan jijzelf. Jezelf groter maken dan het gezin wordt veroorzaakt door de zonde. Laat dat je bescheiden maken.

 

Kijk ook naar hoe Jezus je van de doorwerking van deze zonde bevrijdt. Het kerkgezin is, net als het gewone gezin, een leerschool. In het gezin thuis leer je elkaar verdragen, leer je geduld, leer je dat het niet alleen om jou gaat. Je leert rekening houden met elkaar, je leert om ruimte te geven aan anderen, je leert de gaven van de anderen te waarderen. Je leert je eigen beperkingen kennen, maar ook je kwaliteiten. Je leert vergeven en weer met elkaar verder gaan. Een gezin is heel leerzaam. Dat geldt ook voor Gods gezin, de gemeente. Daar zijn diezelfde dingen belangrijk: lief hebben en trouw zijn, het met elkaar uithouden, elkaars gaven zien, je eigen gaven ontdekken. Maar ook als het misgaat, elkaar vergeven en weer verder gaan. In de gemeente van Jezus kom je vooral jezelf tegen en leer je jezelf kennen. Als het aan jou ligt, zet je jezelf centraal: wat jij wilt, wat jij denkt, wat jij vindt. In de kerk leer je dat wel af. In de kerk leer je weer mens zijn zoals God het bedoeld had: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, betrouwbaarheid, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Galaten 5:22-23).

 

Dus neem je plek in Gods gezin in. Doe mee aan het gezinsleven: de maaltijd, de gesprekken, koffie drinken, het meeleven met elkaar en het zorgen voor elkaar, de gezelligheid. Laten we met elkaar zoeken naar groei in gezinsomgang met God en met elkaar. Misschien moeten we meer gezinsdingen met elkaar doen. Ik denk hierbij ook aan de miniwijk. Onze gemeente is groot en je kunt niet iedereen kennen. In de miniwijk is dat wel mogelijk. Daar weet je wie er ontbreekt en heb je ook met elkaar de mogelijkheid om daar achter aan te gaan. Ik denk ook aan hoe je in de gemeente omgaat met verschillen. Bedenk dat er geen denkdwang is. Je kunt van elkaar niet eisen om zus of zo te denken. Word ook niet te gauw zenuwachtig van verschillen. Mensen zijn nou eenmaal verschillend. Het doel is niet om allemaal hetzelfde te worden maar om vanuit liefde en in trouw met elkaar verder te gaan. Denk ook nooit: ik hang er maar wat bij. Want je weet wie je erbij bracht: Jezus zelf. Hij riep, Hij brengt bijeen. En wat de toekomst betreft, die wordt gevormd door onze liefde en trouw vandaag. Laat je daarom niet leiden door wat je voelt bij de kerk, maar laat je leiden door wat je bent in de kerk: je bent lid van Gods gezin. Amen.