Gods werkstuk zijn wij

22 september 2013

Zodra ik kijk naar wie ik ben zie ik God en zijn daden. Met die ontdekking maken we een start met ons jaarthema Identiteit in Christus.

Lezen: Efeziërs 2:1-10

Tekst: Efeziërs 2:10

Misschien vind je het wel spannend, deze preek. Want we gaan het hebben over onze identiteit in Christus. Wie ben ik als christen? Hoe mag ik mijzelf zien als christen? Want hoe ziet God mij, hoe kijkt God naar mij als christen? Ben ik geliefd? Ben ik van waarde? Ben ik rechtvaardig voor God? En niet een beetje maar helemaal, 100 procent? Ben ik kostbaar in Gods ogen? Ben ik een parel in zijn hand? Dat zijn spannende vragen. Omdat ze er toe doen. Omdat ze belangrijk voor ons zijn. Heb jij daar nooit wakker van gelegen: hoe ziet God mij eigenlijk? Als u deze preek al niet spannend vind dan vind ik het wel spannend. En ook wat dit thema ons gaat brengen vind ik spannend.

 

Ik wil gelijk aan het begin van deze preek een paar antwoorden geven. Bijbelse antwoorden op de vragen die ik zojuist stelde. Ben ik geliefd door God? Ja absoluut. In Christus heeft God mij meer lief dan ik ooit kan begrijpen. Ben ik rechtvaardig voor God, helemaal, 100 procent? Ja, in Christus ben ik volkomen rechtvaardig voor God. Ben ik waardevol voor God, ben ik kostbaar in zijn oog, ben ik als een parel in zijn hand? Ja zeker weten. In Christus ben ik van onschatbare waarde voor God. Dit mag je als christen over jezelf zeggen. Dit mag je als christen van jezelf geloven. Omdat het waar is.

 

Over wie je bent als christen is nog veel meer te zeggen. En daar moeten we het over gaan hebben komend seizoen. Als christen ben je kind van God. Vriend van God. Als christen ben je vrij. Als christen ben je profeet, priester en koning. Ben je prins en prinses. Als christen ben je een nieuwe schepping, een nieuwe mens. Als christen ben je heilig. Als christen ben je burger van het koninkrijk van God. Als christen ben je zout, ben je licht, ben je bruid. Als christen ben je lid van het lichaam van Christus, ben je eigendom van Christus, denk aan de preek van vorige week. Dit mag je allemaal van jezelf geloven als christen. Dit is je identiteit, dit is wie je bent als christen.

 

Zo was het niet met ons. U, jij, ik, wij waren anders. ‘U was dood’, zegt Paulus tegen de christenen in Efeze. Dood, reddeloos verloren en op weg naar de ondergang. Maar nu bent u levend, gered en hebt u een plaats gekregen in de hemelsferen. Hoe is dat gebeurd? Waar kwam die verandering vandaan? Waar komt die verandering in ons leven vandaan? Hoe zijn wij geworden wie we zijn? Paulus geeft het antwoord in Efeziërs 2:10. Een heel belangrijk antwoord: ‘Hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn.’ God heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn. ‘Wat wij nu zijn’, daar hebben we het over, onze identiteit. Wat wij zijn: kind van God, vriend van God, rechtvaardig, een nieuwe schepping, heilig, geliefd. God heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn. Wij zijn zijn werkstuk. Onze nieuwe identiteit -bevrijd, geliefd, kostbaar in zijn oog- is zijn werk. ‘Gods werkstuk zijn wij’, dat is de letterlijke vertaling van het begin van vers 10. ‘Want zijn werkstuk zijn wij.’ In de vorige vertaling stond: ‘want zijn maaksel zijn wij.’ De Nieuwe Bijbelvertaling geeft het op zich ook heel goed weer: ‘Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn.’ En daar wil ik met u naar kijken in deze eerste preek.

 

Thema voor vanochtend is:

Gods werkstuk zijn wij

 

Hoe voelt dat voor jou om een werkstuk te zijn? Iemand heeft jou gemaakt. In de bijbel kom je het voorbeeld van de pottenbakker tegen. Hij heeft een homp klei en maakt daar op zijn draaischijf een pot van of een kruik of een schaal. Zo is dat dus met jou gegaan. God zegt vanochtend tegen ons: als christen ben jij mijn werkstuk, Ik heb je gemaakt tot wie je nu bent. En wat je dan bent staat in vers 10 na die dubbele punt. ‘Hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt.’ Dus wat ben je als christen? Je bent een nieuwe schepping (2 Korintiërs 5:17, Galaten 6:15). Je bent opnieuw gemaakt. Je schepping is eigenlijk overgedaan. Waarom? Om nu wel het goede te doen. Om nu wel God lief te hebben met heel je hart, heel je ziel, heel je verstand en met al je krachten en je naaste lief te hebben als jezelf.

 

Gods werkstuk zijn wij, namelijk: een nieuwe schepping. Een christen is een opnieuw geschapen mens. Ik mag naar mezelf kijken als iemand die opnieuw geschapen is. Ik mag zo naar mezelf kijken omdat God zo naar mij kijkt. En dan kijk ik naar mijn armen en benen, dan kijk ik naar mijn handen, dan kijk ik in de spiegel naar mijn spiegelbeeld en dan mompel ik: ik ben een opnieuw geschapen mens. Verwondering klinkt door in mijn stem. Het is aan de buitenkant van mijn lichaam ook niet echt te zien. Zeg maar gewoon: niet te zien. Het gaat blijkbaar over mijn binnenkant. Over mijn hart. Mijn hart is opnieuw geschapen: het wil God liefhebben. Mijn denken is opnieuw geschapen: God heeft voortdurend mijn aandacht. En ja, dat stuurt mijn lijf en leden aan, mijn gedrag komt daaruit voort: ik doet nu wat goed is. Ik kan het nauwelijks geloven. Waar dank ik dit aan? Hoe is dit zo gekomen? Waarom ik wel en mijn buurman niet?

 

Het antwoord op deze vragen is van grote betekenis. Weet jij waarom jij als christen bent wat je nu bent? Omdat God zo barmhartig is! Vers 4 van Efeziërs 2. Dat is een prachtig vers. Het beschrijft het kantelpunt. Daarvoor wie je was, daarna wie je als christen bent. Waarom ben je wat je nu bent? Omdat God zo barmhartig is. Barmhartig wil zeggen: God laat zijn hart spreken. God had medelijden met jou. Omdat God zo barmhartig is ben jij wat je nu bent. Omdat de liefde die God voor jou heeft opgevat zo groot is ben jij wat je nu bent. Vers 4 is bijna een lied, vers 4 en 5 samen. De apostel Petrus zit ook op de toonhoogte van een lied als hij aan zijn lezers schrijft: ‘Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt zijn ontferming u geschonken’ (1 Petrus 2:9-10). Dat is toch een lied? Net als Efeziërs 2:4-5: ‘Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door zijn genade gered.’

 

God heeft je gemaakt tot wat je nu bent, je bent een nieuwe schepping. Als christen ben je Gods werkstuk. Maar waarom jij? Ja, omdat God je uitkoos. U, jij, ik, wij waren niet anders dan al die andere mensen. Paulus beschrijft dat in vers 1-3. Net als al die anderen lieten wij ons beheersen door wereldse begeerten en volgden wij zelfzuchtige verlangens en gedachten. Ook ons hing Gods woede boven het hoofd net als bij ieder ander. Waarom koos God mij dan uit? Waarom koos God mij uit om mee aan de slag te gaan? Ik weet het niet. Ja, ik weet het wel: omdat zijn barmhartigheid zo groot is, omdat de liefde die Hij voor mij heeft opgevat zo groot is! Nergens anders om. Ik was net als al die andere mensen. Geen haar beter, geen spat anders. Uit al die hompen klei pakt God zomaar mij. Nee, niet toevallig, doelgericht. Maar niet omdat ik er anders uitzag of omdat God meer in mij zag. God koos mij immers uit voor ik geboren werd, zie Efeziërs 1:4-5: ‘In Christus immers heeft God, voordat de wereld gegrondvest werd, ons vol liefde uitgekozen om voor hem heilig en zuiver te zijn, en hij heeft ons naar zijn wil en verlangen voorbestemd om in Jezus Christus zijn kinderen te worden, tot eer van de grootheid van Gods genade.’ Het zit ook in dat woord ‘scheppen’. In Efeziërs 2:10 zegt Paulus: ‘Gods werkstuk zijn wij: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt.’ Scheppen is iets maken uit niets. Onze oude mens bracht niets goeds meer voort, daar was niets meer mee te beginnen. En toch pakte God mij er doelgericht uit. Want God wil in mij zijn grootheid laten zien, de grootheid van zijn genade.

 

Wat een begenadigd mens ben je dus als christen. ‘Begenadigd’, dat zei de engel Gabriël ook tegen Maria, de moeder van Jezus (Lucas 1:28). Waarom mocht zij de moeder van de Heer worden? Zelf wist ze het niet. Gabriël zegt: de grond daarvoor ligt alleen maar in Gods genade. En dat geldt ook voor onze identiteit. God heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn. Wat een begenadigd mens ben je als christen. Paulus zegt in Efeziërs 2:8-9: ‘Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan.’ Alleen maar door Gods genade ben je gered. Alleen maar door Gods genade ben je uit de dood opgewekt en tot leven gebracht. Alleen maar door Gods genade heb je een plaats in de hemelsferen gekregen. ‘Een plaats in de hemelsferen krijgen’, dat wil zeggen: je bent ingezetene geworden van de hemel, burger van het hemelrijk. Als christen bevind je je al in de sfeer van de hemel. Je bent nog wel in de wereld maar niet meer van de wereld. En God heeft dit allemaal gedaan. God koos je uit in zijn grote barmhartigheid. God ging met je aan de slag in zijn grote liefde. Je bent zijn werkstuk. Hij heeft je gemaakt tot wat je nu bent. Geliefd, waardevol, rechtvaardig. God heeft je geliefd gemaakt. God heeft je rechtvaardig verklaard. God heeft je oneindige waarde toegekend. Hij maakte je tot zijn kind. Hij maakte je heilig. Hij maakte je tot zijn bruid, Hij maakte je tot zijn eigendom. Kortom: zodra ik kijk naar wie ik ben zie ik God. Zodra ik kijk naar wie ik ben zie ik God en zijn daden. Ik ben niet wat ik doe of gedaan heb maar ik ben wat God deed. Wie ik ben en wat ik ben, ben ik geworden door Hem.

 

Wat God in je waardeert is zijn eigen werk. Hij heeft je gemaakt tot wat je nu bent. God houdt van je. Maar niet omdat jij jij bent, God houdt van je omdat Hij Hij is (Deuteronomium 7:7-8, Romeinen 9:10-18, 2 Timoteüs 1:9, 1 Johannes 4:10). Praten over mijn identiteit betekent praten over God. Wanneer ik op zoek ga naar mijn identiteit ontdek ik Gods identiteit. Wat is Hij barmhartig, wat is Hij goed, wat is Hij liefdevol en trouw, wat is Hij vol van medelijden en genade! Wanneer wij op zoek gaan naar onze identiteit als christen vinden we Gods identiteit. Ik ben Gods werkstuk. Zijn kunstwerk, zo je wilt. En bij ieder kunstwerk prijs je toch de maker? Zo kan het ook om God blijven gaan wanneer we dit jaar naar onszelf gaan kijken. Niemand van ons wil toch een jaar lang naar zichzelf gaan zitten staren? Of laat ik voor mezelf spreken: ik wil niet naar mezelf kijken, ik wil God zien. Dat vind ik veel mooier, dat brengt mij dichter bij Hem. En dat leidt ook tot het eren en prijzen van God. Dus ja, we gaan het over onze identiteit hebben, onze identiteit in Christus. Maar het kan haast niet anders dan dat we vooral gaan ontdekken wie God is.

 

Het lijkt mij belangrijk dat we bedenken waarom we het dit jaar over onze identiteit willen hebben. Praat daar vanavond op de wijkavonden maar eens met elkaar over door. Misschien moet ik nog wel een verdergaande uitspraak doen: God heeft ons als christenen gemaakt tot wie wij zijn om de wereld te laten zien wie Hij is. Daar zit het doel van onze identiteit. Daar zit het doel van wie wij zijn als christenen. Het kan nooit alleen maar om ons gaan. Als het in de wereld gaat over identiteit en zelfbeeld dan wordt me verteld dat ik trots moet zijn op mezelf. Dat ik mezelf niet moet weggooien, dat ik van waarde ben en mezelf ook zo moet zien. Want dan voel ik me beter. Een bijbels zelfbeeld, een bijbelse visie op onze menselijke identiteit is altijd gericht op God. Ik kan dat zo als vraag verwoorden: kijk jij van je eigen identiteit naar die van God? Of stopt het bij jezelf? Ik vraag het nog op een andere manier: is het voor jou voldoende om te weten dat je geliefd bent, waardevol, kostbaar in Gods ogen? Wat doe je daarmee, kan ik ook vragen. Als God mij gemaakt heeft tot wie ik ben om daarmee aan de wereld te laten zien wie Hij is, dan opent zich hier een heel nieuw perspectief. Dat ik voor God van waarde ben is dan niet alleen fijn voor mezelf maar het vergroot Gods eer in deze wereld. Dat ik door God geliefd word is dan niet alleen iets waar ik mezelf goed door voel maar daaruit blijkt in deze wereld dat God liefdevol is. Dat God mij opnieuw geschapen heeft dat gaat de wereld merken omdat ik die goede daden doe die God mogelijk heeft gemaakt. En zo laat ik weer zien wie God is. Als ik kijk naar wie ik mag zijn dan valt mijn mond open van verbazing en dan prijs ik God om wie Hij is. Dat is het doel van wie ik ben. Geliefd, gewaardeerd, kostbaar in Gods oog, rechtvaardig en vrij, zijn kind, zijn vriend, een nieuwe schepping, God heeft mij als christen die identiteit gegeven opdat Hij geëerd zou worden. Geprezen om zoveel onverwachte, onverdiende liefde. Om zoveel barmhartigheid. Om zoveel genade. God wil door mij geprezen worden maar ook door de wereld. Het doel van mijn identiteit ligt buiten mijzelf, God maakte mij tot wie ik ben om aanbeden te worden. Kijk maar naar vers 7 van Efeziërs 2: ‘Zo zal hij, in de eeuwen die komen, laten zien hoe overweldigend rijk zijn genade is, hoe goed hij voor ons is door Christus Jezus.’ God maakte mij tot wie ik ben om aanbeden te worden. En in die aanbidding vind ik vreugde. In die aanbidding valt alles op zijn plek. God waardeert in ons zijn eigen werk. Als ik Hem aanbidt waardeer ik datzelfde: zijn werk in mij; en ben ik dichtbij God.

 

Conclusie van deze eerste preek: ik ben begenadigd! Amen.