Het nut van een hoofd vol vragen

21 april 2019

Vragen hebben mag. Jezus’ leerlingen hadden ze ook. Ze kwamen er sterker uit.

Lezen: Matteüs 28:16-20

Tekst: Matteüs 28:17

Geloof en twijfel lijken elkaar op het eerste gehoor uit te sluiten: wie gelooft mag niet twijfelen en wie twijfelt gelooft niet. Toch is het vaak niet zo zwart-wit. Ik kan me heel goed voorstellen dat je gelooft en tegelijk merkt dat je twijfels hebt. Maar dat zeggen of daarover praten is kwetsbaar, voor je het weet haalt iemand de catechismus aan: ‘geloven is een stellig weten en een vast vertrouwen’ (Zondag 7). En dus zit je ermee. Jij merkt gewoon dat ze er beiden zijn: geloof en twijfel. Soms is de één sterk, dan weer de ander. En ze lijken zo slecht bij elkaar te passen. Geloof en twijfel vormen een moeilijke combinatie.

 

En als je de vragen zelf niet hebt, dan heeft je omgeving ze wel. Vandaag vieren wij de opstanding van Jezus uit de dood. We hebben er naar toe geleefd. Eerst de duisternis van het lijden, het sterven op de Goede Vrijdag, de stilte van de zaterdag, maar nu gaan alle registers open: Jezus leeft, Hij is opgestaan! We jubelen het uit. Maar als je straks weer buiten op straat loopt, is het dan ook nog zo duidelijk voor je dat Jezus leeft? Wij wonen in een land waarin de opstanding van Jezus compleet buiten beeld is. Hoe gemakkelijk sluipt dat niet bij je naar binnen, nestelt het zich in je hoofd en in je hart: is het allemaal wel waar? Je kunt hier in de kerk zitten en meedoen met het zingen -nu triomfeert de Zoon van God, Hij is verrezen, dood ten spot- en tegelijk een hoofd vol vragen hebben.

 

Zie je dat dit de situatie is die Matteüs 28:17 beschrijft? De eerste Paasdag is al weer even geleden, de elf leerlingen zijn naar Galilea gereisd zoals Jezus hen had opgedragen (Matteüs 26:32, 28:7, 10) en nu staan ze op de heuvel van de Bergrede. En dan beschrijft Matteüs: ‘toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.’ Zie je het voor je? De elf leerlingen vallen op hun knieën in aanbidding voor Jezus neer. Maar bij sommigen spoken op datzelfde moment de vragen door hun hoofd: hoe dan? En waarom dan dat lijden? Ze geloven in Jezus, ze aanbidden Hem, en tegelijk hebben ze nog een hoofd vol vragen.

 

Waarom heeft de heilige Geest ervoor gezorgd dat Mateüs dit heeft opgeschreven? Misschien denk je: omdat het de waarheid is? Blijkbaar was het zo dat sommigen nog twijfelden. Blijkbaar stonden de vragen op hun gezicht te lezen terwijl ze neerknielden. Of ze hebben het er later over gehad met elkaar en zijn de vragen hardop uitgesproken. In ieder geval had Matteüs er weet van en heeft hij het opgeschreven. Maar is dat niet misplaatst? Zouden de leerlingen die twijfelden terwijl ze daar in aanbidding voor Jezus op de grond lagen, zich later niet geschaamd hebben? En is het wel zo handig om op te schrijven dat de latere verkondigers van het evangelie eerst zelf twijfelden? En toch, draai dit laatste eens om. Stel dat de elf leerlingen stuk voor stuk mensen waren die alles voor zoete koek aannamen, dat het lichtgelovige types waren die je alles kunt wijsmaken, was hun getuigenis daar betrouwbaarder van geworden? Of hebben we hier te maken met leerlingen die de vragen toelaten, daar doorheen kruipen en vervolgens diep overtuigd raken? Ja toch? De heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat Matteüs opschreef dat sommige leerlingen eerst nog een hoofd vol vragen hadden, omdat dit hun latere getuigenis des te betrouwbaarder maakt.

 

En God kent ons toch? Hij weet dat wij het moeilijk kunnen hebben met het evangelie. Het is het evangelie dat ‘geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, en wat in geen mensenhart is opgekomen’ (1 Korintiërs 2:9). Gods wijsheid, Gods genade, Gods reddingsplan is geen logisch verhaal. Mensen zouden er nooit op gekomen zijn dat er op deze manier -door Jezus’ dood en opstanding- vernieuwing van de relatie met God mogelijk zou zijn. God kent ons: Hij weet dat twijfels ons hart kunnen vullen, dat vragen ons door het hoofd kunnen spoken. Daarom geeft Hij ons betrouwbare getuigen. Getuigen die niet lichtgelovig waren maar die eerst zelf door de vragen heen zijn gegaan. God heeft ervoor gezorgd dat Matteüs ook die laatste vier woorden van vers 17 opschreef, juist omdat Hij ons wil overtuigen.

 

We ontdekken nog iets anders: vragen hebben mag. En dat jij die vragen hebt betekent niet dat je voor jezelf moet concluderen dat je dus niet gelooft. Blijkbaar kan het toch samengaan: geloven en tegelijk een hoofd vol vragen hebben. Je ziet het toch in Matteüs 28:17? Wat zouden eigenlijk de vragen van de leerlingen zijn geweest? Sommige leerlingen hadden nog twijfels; - ja twijfel aan wat? Dat Jezus de Zoon van God was? Dat de opstanding echt had plaatsgevonden? Dat je de mens Jezus goddelijke eer mocht geven? Het is nog best lastig om deze vraag te beantwoorden. Kijk, twijfel aan de opstanding van Jezus is er geweest bij de leerlingen (Lukas 24:38, 41), maar die twijfels zijn ondertussen wel weg. Jezus heeft voor hun ogen een stuk vis gegeten om te laten zien dat Hij geen geestverschijning is (42-43). En Tomas heeft toch zijn vingers op Jezus’ zij gelegd en Jezus’ handen in zijn handen genomen (Johannes 20:24-28) en de lijn gevolgd van de spijkerwond. Dat Jezus is opgestaan uit de dood is voor de elf leerlingen een feit. Waarom zouden ze anders de lange reis van Jeruzalem naar Galilea gemaakt hebben als ze niet geloofden Jezus daar te ontmoeten?

 

Waar twijfelden sommige leerlingen dan aan? Als je vers 17 in één keer leest zou je denken dat hun twijfel vast zat op het eren van Jezus als God. Matteüs schrijft immers: ‘toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.’ Was dat dan de twijfel, of je de mens Jezus kunt aanbidden met goddelijk eer? Toch is ook die verklaring niet logisch. Want ze liggen alle elf op hun knieën voor Jezus. Er zijn geen leerlingen die overeind blijven staan. Ze erkennen Jezus als hun God en Heer. Dat waren toch ook de woorden van Tomas geweest, acht dagen na Jezus’ opstanding: ‘Mijn Heer, mijn God!’ (Johannes 20: 28). Bovendien hebben de leerlingen Jezus ook voor zijn dood aan het kruis al erkend als God. Matteüs beschrijft in hoofdstuk 14 hoe Jezus een storm op het meer van Galilea tot rust brengt nadat Hij over het ziedende water naar de boot van de leerlingen is toegelopen. En dan schrijft hij: ‘In de boot bogen ze zich voor hem neer en zeiden: ‘U bent werkelijk Gods Zoon!” En in Matteüs 16 vraagt Jezus het zijn leerlingen op de man af: ‘Wie ben ik volgens jullie?’ ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God’, antwoordt Petrus.

 

Misschien moeten we het meer in deze richting zoeken, dat sommige leerlingen -als ze voor Jezus neerknielen in Galilea na zijn opstanding- dat ze het niet bij elkaar kunnen krijgen: Hij is Gods Zoon, maar Hij stierf aan het kruis. Waar slaat dat op? Dat is toch niet logisch? Gods Zoon, de macht zelve, laat zich slaan, bespugen, vernederen en doden. Waarom? Jezus had toch de beschikking over twaalf legioenen engelen (Matteüs 26:53)? Hun twijfel heeft alles te maken met hun eerdere verzet tegen het lijdensevangelie. Toen Jezus zijn leerlingen had gezegd dat Hij naar Jeruzalem moest gaan om te lijden en sterven -en weer opstaan- had Petrus Hem ter zijde genomen en Hem terecht gewezen: ‘Dat zal u zeker niet gebeuren!’ (Matteüs 16:21-23). Maar het was wel gebeurd. Nu de leerlingen voor Jezus’ voeten liggen moeten ze wel erkennen dat Hij moest sterven en opstaan. Maar bij sommigen spoken de vragen nog door hun hoofd: waarom dan? Waarom wilde Hij dit? Was er geen andere mogelijkheid? Wij dachten toch dat Hij koning zou worden? Uiteindelijk hebben ook deze leerlingen antwoorden gevonden op hun vragen. Ongetwijfeld hebben ze er met elkaar over gepraat. Ze zullen zich ook later nog weer dingen herinnerd hebben. Johannes beschrijft in zijn evangelie dat Jezus had gezegd: ‘Niemand neemt mijn leven, ik geef het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen - dat is de opdracht die ik van mijn Vader heb gekregen’ (Johannes 10:18). Wat de leerlingen uiteindelijk hebben begrepen is dat de sterke zwak wilde worden. Dat de sterke niet neemt maar geeft. Dat de sterke niet dwingt maar liefheeft. Het evangelie van Jezus’ sterven en opstanding is een nieuw verhaal binnen deze wereld. Niet het recht van de sterkste wint, maar de liefde van Hem die ervoor koos zwak te worden.

 

Hoe gemakkelijk zit daar ook niet je eigen twijfel? Natuurlijk kun je vragen hebben bij de opstanding, bij de wonderen van Jezus, bij de schepping of bij de nieuwe hemel en aarde. Maar zitten onze kernvragen niet vast op het hart van het evangelie? Hoe kan de liefde aan het langste eind trekken in een wereld vol haat? Waarom is Jezus zo zacht (soft, zouden we tegenwoordig zeggen)? Hij blijft maar liefhebben. Dat botst met hoe we zelf in deze wereld staan, en vaak ook in de kerk. Hoe kan God zijn goedheid nou geven aan mensen die daar niets voor gedaan hebben, die daar ook niets voor terugdoen? Is God echt goed, vraagt Hij echt niets terug? Maar dan ontspoort de hele boel toch? Zit hier vaak niet onze twijfel?

 

Hoe ga jij met die vragen om? Dan bedoel ik niet: welke antwoorden geef je daarop, maar hoe ga je met die vragen zelf om? Laat je ze toe, laat je ze dichtbij komen? Of druk je dat weg? Druk je die vragen weg omdat je bang bent dat ze je losmaken van God? Er worden tegenwoordig veel vragen gesteld. Alles lijkt wel in discussie, overal worden vraagtekens bij gezet. Er worden ook veel antwoorden gegeven door mensen die denken te weten hoe het zit. Ik kan me best voorstellen dat je daardoor een hekel krijgt aan al die vragen. Ergens ben je bang dat het je geloof aantast. Van de weeromstuit ga je je eigen vragen onderdrukken en wil je misschien ook de vragen van anderen niet meer horen. Zou dat werken? Kun je twijfels je leven lang onderdrukken? Of poppen ze dan toch weer op? Je hoeft ze niet te onderdrukken, Matteüs 28:17 is heel open over de twijfel van de leerlingen. Zij zijn er sterker uit gekomen. Juist door vragen toe te laten moet je gaan nadenken, moet je op zoek. Lang niet altijd krijg je dan een antwoord op de precieze vraag die je stelde. Soms krijg je een ander antwoord. Veel mensen vragen net als Job naar het waarom van hun lijden. Gods antwoord aan Job is niet: hierom of daarom. Nee, als Job vraagt: waarom overkomt mij al dit lijden? - is Gods antwoord: Ik ben de grote Schepper, vertrouw je Mij?

 

Zo zien wij toch ook mensen om ons heen geloven? Mensen die twijfelen en vragen hebben, maar die toch geloven. Mensen die niet alles voor zoete koek aannemen, die toch geloven. Denkers, die toch geloven. Het is ook geen tegenstelling, nadenken en geloven. Van vragen word je wijs, zegt het spreekwoord. Dat is ook zo in het geloof. Wie zijn vragen toelaat komt daar vaak sterker uit. Als ik bezig ben met een preek of als ik me iets afvraag, dan denk ik net zo lang na tot ik iets van een antwoord heb. Wanneer ik bijbel lees stel ik vragen aan de tekst en dan zoek ik naar oplossingen voor wat ik niet begrijp. Het evangelie kan tegen moeilijke vragen. Dat is zo bevrijdend. De zonde in je laat je geen vragen stellen maar antwoorden invullen. Nog voor de vraag er goed en wel is heb jij je antwoord al klaar: kan niet, onmogelijk. Maar wie bij zijn eigen antwoorden blijft, sluit zich op in zijn eigen wereld. En hoe zou jouw wereld de wereld van God kunnen zijn? Vragen stellen opent nieuwe, ongedachte werelden. Zoals een nieuwe hemel en aarde, gebouwd op de liefde van Hem die zich vrijwillig liet doden.

 

Ik sluit af met twee concrete aanwijzingen. Ik heb al gezegd: laat vragen op je afkomen en doordenk ze. De praktische aanwijzing daarbij is dit: doe dat samen. Ga in gesprek, praat met elkaar en zoek samen naar antwoorden. Want met je twijfels kun je gemakkelijk in een isolement raken. Je schaamt je voor je twijfels, je durft ze haast niet uit te spreken. Maar daardoor slaan ze naar binnen en wordt het nog moeilijker om ermee om te gaan. Er wordt wel eens onderscheid gemaakt tussen drie soorten twijfel. Je hebt de twijfel van het verstand, van het hart en van de wil. De twijfel van het verstand is dat je vanuit je denken en redeneren vragen stelt bij wat er in de bijbel staat. Hoe kan Jezus nou op het water hebben gelopen? Hoe kan Jona drie dagen in een vis hebben gezeten? Hoe kan God een wereld maken uit niets? Dit soort vragen heet wel de twijfel van het verstand. De twijfel van het gevoel is anders. Met de twijfel van het gevoel wordt bedoeld dat je wil geloven, maar God lijkt zo ver weg. Je ervaart zo weinig bij het geloof. En dat hindert je, je zou zo graag wat van God willen ervaren. En dan is er nog de twijfel van de wil. Eigenlijk is dat niet echt twijfel. Met de twijfel van de wil wordt bedoeld: je wilt niet kiezen. Je zegt: ik weet het allemaal nog niet zo goed met God en geloof. Maar ondertussen wil je je eigen leven niet opgeven. Je wilt gewoon blijven doen wat je zelf leuk vindt en je weet dat geloven betekent dat je echt probeert te gaan doen wat God van je vraagt. Maar daar heb je geen zin in.

 

Dus als je twijfelt, probeer dan te ontdekken met wat voor twijfel je te maken hebt. De twijfel van sommige van de leerlingen van Jezus lijkt me een vorm van twijfel van het verstand te zijn. Je zou kunnen zeggen, dat is de twijfel van de verwondering. Met die twijfel van het verstand kan het namelijk nog twee kanten op. Of je stelt je hoogmoedig op en wijst af wat in jouw ogen niet kan bestaan, of je laat je meenemen naar nieuwe werelden waar meer mogelijk is dan je eerst had gedacht. Ik hoop dat je voor dat laatste kiest. Bij de twijfel van de verwondering ben je in eerste instantie gewoon verbaasd: hoe dan? Wat is de betekenis hiervan? Die verwonderde twijfel brengt je dichter bij God, dichter bij zijn evangelie. Door de verwondering toe te laten, groei je in geloof.

 

De tweede concrete aanwijzing bij deze preek is dit: neem bij twijfel de getuigen serieus. Dan denk ik aan de leerlingen die eerst twijfelden, die door hun vragen heen zijn gegaan en juist daardoor betrouwbare getuigen zijn geworden. De opstanding van Jezus is en blijft een groot wonder. En dat Gods Zoon liefde gaf in reactie op de haat is ook een groot wonder. De leerlingen van Jezus gaan ons voor in het geloof in Jezus’ opstanding. De leerlingen van Jezus gaan ons voor in het geloof in Gods liefde. De vraag is: wie volgt? Amen.