Hoe ga je om met blijvende zonden?

14 oktober 2018

Blijvende zonden maken je onzeker over je redding. God wil dat je je zekerheid in zijn goedheid en trouw zoekt.

Lezen: Romeinen 7:14-25

Tekst: 1 Korintiërs 1:8

Ik hoop dat je worstelt met zonden. Niet omdat dat zo leuk is, want het is doodvermoeiend. Maar wel omdat niet worstelen met je zonden een heel slecht teken is. Dan ben ik bang dat je je erbij neergelegd hebt dat je nou eenmaal zonden doet en daar ook niet vanaf komt.

 

Wie worstelt met zijn of haar zonden wil er graag vanaf. Dat is een goed teken. Je neemt zonden serieus. Je weet dat iets wat jij doet niet goed is. Dat je God er verdriet mee doet en je naaste ermee beschadigt. En dat wil je niet. Dat is al het werk van de heilige Geest. Hij werkt zondebesef in je. Hij geeft je ook de wil om het goede te doen, om zo te leven zoals God dat graag ziet.

 

En toch, het lukt je niet. De zonde is sterk. Jouw zonde is sterk. Dan bedoel ik die zonde waar jij het meest mee vecht. Wat is nou de zonde waar jij het meest tegenaan loopt? Je kent jezelf toch in je zonde? Je weet toch op welk punt het telkens weer mis gaat? Ik kan me voorstellen dat je dat voor jezelf houdt. Je schaamt je voor je zonden. Dat is ook een goed teken, blijkbaar vind je het zelf ook niet normaal. Tegelijk maakt dat je eenzaam en moet je je gevecht alleen voeren. Ik zeg ook niet dat je het maar met iedereen moet delen. Maar bedenk op dit moment voor jezelf eens wat jouw zonde is waar jij het meest tegenaan loopt. Als je niets kunt bedenken, overweeg dan dingen als jaloezie, begeerte, ongeduld, hebzucht of gemakzucht.

 

De grote vraag die dit bij mij oproept is: word ik echt niet veroordeeld als Jezus terugkomt? Ik vind de plek van blijvende zonden heel lastig. Het gevecht met terugkerende zonden kan je zo moe maken dat je denkt: het kan me ook allemaal niks meer schelen. Je hebt het geprobeerd, je hebt je tegen de zonde verzet, en toch gebeurde het weer. Het overkwam je. Of je verzette je niet genoeg. Of je zocht het zelfs op. En achteraf voelde je je slecht, durfde je nauwelijks meer te bidden. Er ontstaat afstand in de relatie met God. En dan komt die vraag: word ik echt niet veroordeeld als Jezus terugkomt? Zonden mogen toch niet bestaan in mijn leven? En als ik oprecht bid om vergeving dan is het weg. Maar wat als het een terugkerend patroon is? En zo sluipt de onzekerheid je relatie met God binnen. Terwijl je juist diep van binnen verlangt naar zekerheid.

 

En dan lees je 1 Korintiërs 1:8. Je leest dat met stijgende verbazing. ‘Hij (God) is het ook die u tot het einde toe de zekerheid geeft dat u geen blaam zal treffen op de dag van onze Heer Jezus Christus.’ Eerst dat woordje ‘blaam’. Dat betekent verwijt of kritiek. Als er iets mis gaat in een organisatie of in het gezin, dan kun je zeggen: mij treft geen blaam. Oftewel, mij valt niets te verwijten. Maar dan staat er dus in 1 Korintiërs 1:8 dat God je de zekerheid geeft dat jou niets te verwijten valt op de dag van het oordeel. Maar dat is bizar, want er is mij heel veel te verwijten op de dag van het oordeel, dat weet ik zelf maar al te goed. En ja, dan weet ik dat het evangelie zegt dat Christus mijn zonden wegdraagt. Hij is voor mijn zonden aan het kruis gestorven. Dat geloof ik en dat wil ik geloven. Maar vervolgens zit ik met die blijvende zonden. Die maken me onzeker en onrustig. Dus deze tekst triggert me enorm: ik zou graag zekerheid willen hebben dat ik op de dag van het oordeel gered wordt. Vrijgesproken. Geen enkel verwijt aan mijn adres. Dat zou mijn leven echt mooier maken, wanneer ik de rust had dat het goed met mij komt op de dag van het oordeel.

 

Nu zegt de tekst: die zekerheid vind je alleen bij God. Hij geeft die zekerheid. Hoe Hij dat doet daar kom ik zo op, maar eerst wil ik ontmaskeren dat wij van nature die zekerheid zo vaak in onszelf zoeken. Op twee manieren. Als we goed in ons geloofsvel zitten, als het ons lukt om zonden tegen te houden en we vrede ervaren met God, dan maken we ons geen zorgen over de dag van het oordeel. We zeggen: ik geloof, dus ik word gered. Dat is de belofte van het evangelie en die omarm ik. Maar gaat het niet goed met je geloof, ervaar je afstand naar God, worstel je met zonden, dan begin je te twijfelen. Met die beide manieren zoek je de zekerheid in jezelf. Leef ik goed, dan zeg ik ‘ik word gered’, leef ik slecht, dan zeg ik ‘zo kan het toch niet goed met me komen.’ Maar wat gebeurt er wanneer je je zekerheid in God zoekt? De tekst zegt: God geeft de zekerheid dat jou geen verwijt treft op de dag van Jezus’ wederkomst. Dus ik moet niet luisteren naar mijn innerlijke stem maar naar de stem van God. Die innerlijke stem blijft altijd onrustig en veranderlijk. Dat is hetzelfde wanneer ik als ik ziek ben tegen mezelf zeg: het komt goed. Daar koop ik niks voor. Belangrijk is wat de dokter tegen mij zegt. Mezelf kan ik van alles wijs maken maar als iemand met gezag, van buiten af, tegen mij zegt dat het goed komt, als dat ook nog degene is die dat kan bewerken, dan heb ik zekerheid. Zie je het verschil tussen zekerheid in jezelf zoeken en zekerheid bij God zoeken? Het heftige is: de zonde focust je ook in je zonden nog op jezelf, om je onzeker te maken. De zonde zorgt ervoor dat je je blind staart op je zonden en dan voor jezelf de conclusie trekt: op deze manier word ik nooit gered.

 

Maar hoe geeft God je dan zekerheid over je redding? Hij begint ermee om het gewoon te zeggen. Bijvoorbeeld in Romeinen 8:1: ‘Wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld’ (zie ook Johannes 3:18 en 5:24, Romeinen 5:9 en Galaten 3:13). En God heeft het gezag om daar uitspraken over te doen. Hij is ook degene die het bewerkt. En anders dan bij een menselijke dokter slaagt God altijd 100 % in wat Hij doet.

 

Daar begint het mee, God zegt het gewoon. Maar God gaat nog verder. Luister maar eens naar 1 Korintiërs 1:4. Paulus zegt: ‘Ik dank mijn God altijd voor u, omdat hij u in Christus Jezus zijn genade heeft geschonken.’ God kwam al met zijn goedheid in je leven. En je zonden van toen hielden Hem allerminst tegen. Dat gold voor de gemeente in Korinte toen, maar dat geldt ook voor jou als je gedoopt bent. Het geldt ook voor je als je niet gedoopt bent en op dit moment luistert, dan zegt God het nu tegen je: Ik wil je redden van het oordeel. Redding is niet allereerst iets wat wij willen maar wat God wil. Wat is dat belangrijk. God wil je redden door Jezus Christus. Dat heeft Hij al in gang gezet toen Hij zijn Zoon naar de aarde stuurde. In de gemeente van Korinte kan Paulus het ook aanwijzen: het bewijs dat God met zijn goedheid in hun leven was gekomen is de aanwezigheid van kennis en gaven in de gemeente (vers 5-7). Dat laat zien dat het evangelie van Christus wortel heeft geschoten in hun leven. Datzelfde bewijs van genade mogen wij toch ook zien in onze gemeente?

 

Dus God wil je redden op de dag van het oordeel. Hij zegt dat gewoon, het is het evangelie van de bijbel. Dat God zelf daarmee komt geeft je zekerheid. Wat die zekerheid nog dieper in je wil verankeren, is dat God trouw is. In vers 9 schrijft Paulus: ‘God, door wie u geroepen bent om één te zijn met zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer, is trouw.’ God doet wat Hij zegt. God komt niet terug op wat Hij belooft. God stopt niet halverwege met wat Hij begonnen is, ook al lukt het jou niet om nu al los te komen van zonden. Dat is Gods trouw.

 

Wat is dit een bemoedigend gedeelte, 1 Korintiërs 1:4-9. Met als kern vers 8: ‘God is het die u tot het einde toe de zekerheid geeft dat u geen blaam zal treffen op de dag van onze Heer Jezus Christus.’ Opvallend: zekerheid ‘tot het einde toe’, maar dat is continue zekerheid. Zo voel ik het niet, bij mij gaat dat op en neer. Ligt dat aan God? Nee, ik kijk dan weer naar mezelf, naar mijn zonden en tekortkomingen en dan begin ik weer te twijfelen. Merk je wat er gebeurt? Dan zoek ik toch weer de zekerheid over mijn redding in mezelf. Ik maak mijn zonden doorslaggevend voor mijn redding, of beter gezegd: mijn niet-redding. Maar de zekerheid zit in God. Wat doorslaggevend is voor mijn redding is dat Hij het wil en dat Hij trouw is. Ontmasker twijfel als het zoeken van zekerheid in jezelf. God zegt: ik geef je zekerheid over je redding. Zoek het bij mij, vind het bij mij. Want God wil niet dat jouw onzekerheid jullie relatie kapot maakt. Wat is dat mooi: God wil dat niet.

 

Dat die zekerheid over mijn redding in mijn leven is merk ik wanneer ik blij verrast ben met zo’n tekst als 1 Korintiërs 1:8. Ik lees dat, en met verbaasde blijdschap lees ik het nog een keer en dan zeg ik: ja, zo is het, ik moet naar God kijken voor zekerheid. Op dat moment ben ik ook zeker en weet ik: het komt goed. Dit is trouwens niet de enige plek in de bijbel waar je dit leest. Ik denk aan wat de apostel Petrus schrijft: ‘al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen’ (1 Petrus 5:10, zie ook Filippenzen 1:6, 1 Tessalonicenzen 3:13 en 5:23-24, Judas 1:24-25). Het staat er zwart op wit: God gaat het doen, Hij zorgt ervoor dat ik gered wordt op de dag van het oordeel. Als ik dat lees voel ik die zekerheid in mijn leven.

 

Nog één vraag: hoe leef je nu uit die zekerheid ook al lukt het in dit leven niet om los te komen van zonden? Allereerst, blijf vechten. Geef de strijd tegen je zonden niet op. Dat is niet goed, dan heb je je erbij neergelegd. Dan zak je ook steeds verder weg en je relatie met God bloedt dood.

 

Vraag je daarom af: wil ik zonden opgeven? De zonden zelf. Er is een verschil tussen bidden om vergeving van gedane zonden en bidden of Jezus de zonden uit je leven weg wil breken. Gebruik Jezus niet als de vuilnisman die elke week je troep weer meeneemt en veilig verwerkt. Jezus wil de bron aanpakken. Hij wil niet alleen de symptomen onschadelijk maken maar Hij wil de ziekte zelf aanpakken. Bid daar ook om. Bid niet alleen om vergeving van gedane zonden, maar vraag ook om vernieuwing en verandering. Dat is een gebed waarmee je tegen jezelf ingaat: Here, haal het uit me weg, die hoogmoed, die hebzucht, die begeerte. Daarmee ga je in tegen jezelf want je geniet zo vaak van die zonden. Toch bid je het, want je weet dat je er een mooier mens van wordt.

 

Wat ook kan helpen om te vechten tegen terugkerende zonden is dat je een biechtmaatje zoekt. Iemand die je in vertrouwen kunt nemen en aan wie je vertelt waar jouw zwakte zit. Iemand die daar niet mee aan de haal gaat maar die je wil helpen. Iemand die zijn eigen zonden en worstelingen kent en juist daarom begrip voor je heeft en je tegelijk aanmoedigt om ermee te kappen. Iemand die met je bidt en die jou blijft wijzen op de zekerheid van je redding die vastligt in God.

 

Afsluitend, de plek van blijvende zonden is lastig. Soms kun je je afvragen: waarom breekt God de zonden nu al niet definitief uit mijn leven? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat je vanwege die worsteling levenslang afhankelijk blijft van God. Want hoe meer je met God omgaat hoe meer zekerheid je krijgt. Amen.