Ik ben een zondig mens

12 maart 2023

Ons zondig zijn en Gods genade lijken slecht bij elkaar te passen. Maar Gods genade past juist bij ons zondig zijn.

Lezen: Jesaja 6

Tekst: Lucas 5:1-11

Als christen kun je gemakkelijk het gevoel hebben voor God te falen. Je zou Hem meer willen dienen in het leven van alle dag, maar het lukt je niet. Je zou meer uit de Bijbel willen lezen en een inniger gebedsleven willen hebben, maar het blijft bij goede voornemens. En als je nadenkt over je zonden, misschien wel juist die zonde waar jij zo’n last van hebt en waar je maar niet los van komt, dan voel je je helemaal tekort schieten. Wat moet God met mij, zou Hij mij niet helemaal zat worden? Als gelovige geef je jezelf een onvoldoende. En je vraagt je af, mag ik mij nog wel op Gods genade beroepen?

 

Zo kan er gemakkelijk afstand ontstaan tussen God en jou. Je durft je niet meer op Gods genade te beroepen. Je denkt, God ziet me weer aankomen. Moet ik weer vragen om vergeving. Hoe oprecht is dat nog als ik toch telkens weer zondig, het laat gebeuren, me eraan overgeef? Ik merk dat zondebesef een relatie-uithollende werking heeft. Je denkt na over je zonden en je volgende gedachte is al gauw: ik ben Gods genade niet waard. Je hebt het gevoel dat je zonden tussen God en jou instaan en dat dit een onoverkomelijke barrière is. En voor je het weet denk je moedeloos: het wordt nooit wat, waarom zou ik er niet mee stoppen?

 

Ieder die geloof heeft hier mee te maken. Ons zondig zijn en Gods genade lijken zo slecht bij elkaar te passen. Het zijn water en vuur. Het koele water van Gods genade zou het vuur van de zonde in ons moeten doven. Maar het omgekeerde lijkt te gebeuren, het vuur van onze zonden laat de genade verdampen. Ons zondig zijn en Gods genade in ons lijken een permanente kortsluiting te geven. Gelovigen gaan hier verschillend mee om. Sommige mensen denken niet of nauwelijks na over hun zonden. Het zondebesef is afwezig: natuurlijk doe ik zonde, maar dat is toch vergeven? En je gaat over tot de orde van de dag. Anderen steken in aan de kant van de genade: Gods genade is zo groot, wij hoeven niet eens meer te praten over de zonde. In beide gevallen heb je de kortsluiting tussen onze zonde en Gods genade opgeheven. Maar in het beeld van water en vuur, is het koele water van Gods genade dan niet lauw geworden?

 

De oplossing is dat Gods genade juist past bij ons zondig zijn. Terwijl wij denken dat ons zondig zijn en Gods genade niet bij elkaar passen, zegt Jezus: Gods genade past juist bij jouw zondig mens zijn. Het begint bij jouw zondebesef maar het eindigt bij Gods genade. Je ontdekt dit als je nagaat wat er gebeurt tussen Petrus en Jezus in het gedeelte dat we gelezen hebben. In eerste instantie lijkt het hier te gaan over de roeping van de eerste discipelen. Dat staat er zelfs boven in onze vertaling. Maar die kopjes horen niet bij de bijbeltekst, ze zijn bedacht door de uitgever. Als je Lucas 4:38 leest ontdek je dat Simon (dat is Petrus) al een bekende van Jezus is. Lucas beschrijft dat Jezus de synagoge van Kafarnaüm verlaat en ‘naar het huis van Simon’ gaat. Simon Petrus behoort al tot de kring rond Jezus. Dat blijkt ook uit het woord dat Petrus gebruikt in 5:5. Het woord dat daar met ‘meester’ is vertaald heeft meer de klank van baas of commandant. Als Jezus die vreemde opdracht geeft, ‘vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen’, dan zegt Petrus populair gezegd: Oké baas. Maar de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar goed, als u het zegt zal ik de netten uitwerpen. Het woord ‘baas’ laat zien dat er al een relatie is van meester en volgeling. Maar als het hier niet gaat over de roeping van Petrus, waarover dan wel?

 

Kern van het verhaal is de uitroep van Petrus: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ Dat zijn heftige woorden. De woorden ‘ga weg van mij’ duiden erop dat Petrus de band met Jezus wil verbreken. Petrus voelt zich vreselijk slecht. Hij heeft te klein gedacht van Jezus en openlijk getwijfeld aan zijn macht. Van het uitgooien van de netten verwachtte Petrus niets. Dat zit niet alleen in zijn hart maar hij zegt het ook met zoveel woorden: we hebben het al geprobeerd, de hele nacht, maar we hebben niks gevangen. Maar goed, als u het wil, best, maar verwacht er niet te veel van.

 

En dan stuurt Jezus zoveel vis in de netten dat Petrus verbijsterd is over de enorme macht van Jezus. Hier zijn krachten uit de hemel aan het werk. Jezus beschikt over de kracht van de Schepper, want alleen de Schepper van de vissen kan vissen zo besturen. Maar dan beseft Petrus ook zijn eigen ongeloof. Wat dacht hij klein van Jezus, hij heeft Jezus volledig onderschat. En op dat moment ontstaat dat gevoel van afstand. Petrus vindt zichzelf niet geschikt om zich nog langer voor Jezus in te zetten. Wat is hij nou helemaal voor een volgeling? Petrus voelt zich falen tegenover Jezus en wil om die reden ontslag nemen: wat heeft Jezus nou aan een leerling die twijfelt aan zijn meester?

 

Toch is dit precies waar Jezus Petrus hebben wil. Jezus bracht Petrus doelbewust tot het inzicht ‘ik ben een zondig mens’. Dat besef is de juiste starthouding voor het werk dat Petrus moet gaan doen. Jezus zegt tegen Petrus: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ Dat woord ‘vangen’ klinkt ons misschien wat negatief in de oren, alsof mensen gestrikt worden voor het evangelie en erin getrokken worden. Maar het woord ‘vangen’ duidt op het levend vangen van dieren. Petrus moet mensen gaan winnen voor het evangelie. En de juiste starthouding voor dat werk is het besef dat hij een zondig mens is. Dat staat dus juist goed op zijn CV. Petrus hoeft niet bang te zijn dat zijn zondebesef voor Jezus de reden is om hem af te wijzen. Jezus zoekt juist mensen die van zichzelf weten dat ze zondig zijn, omdat ze alleen dan kunnen ontdekken wat genade is.

 

Petrus is niet de enige die zo in dienst genomen wordt. We hebben Jesaja 6 gelezen. Jesaja ziet iets van de heerlijkheid en heiligheid van de Heer. In vers 5 schreeuwt hij het dan uit: ‘Wee mij! Ik ben verloren, want ik ben een mens met onreine lippen.’ Maar ook juist hij mag genade ervaren. Jesaja krijgt te horen: ‘je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’ En dan wordt hij naar het volk gestuurd om namens God te spreken. Ik denk ook aan de apostel Paulus. In 1 Timoteüs 1:12-17 vertelt Paulus over zijn vroegere leven, hij lasterde Jezus en vervolgde de christenen. Maar, zegt hij, ‘onze Heer heeft mij zijn genade in overvloed geschonken.’ En even verder: ‘Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden. Onder hen neem ik de eerste plaats in (...) Zo werd ik een voorbeeld voor allen die in Hem geloven.’ Zie je het patroon? Om Gods genade te begrijpen, om van Gods genade te kunnen leven, moet je besef hebben van je zonden. Om over Gods genade te kunnen vertellen moet je eerst zelf genade hebben ervaren. ‘Wees niet bang, Petrus,’ zegt Jezus, nu jij je afvraagt of je wel geschikt bent om mij te dienen ben je juist geschikt. Want het is niet jouw kracht maar mijn genade waardoor je bij Mij in dienst blijft. Mijn genade, zegt Jezus, past bij jouw zondig zijn. Het begint bij jouw zondebesef maar het eindigt bij mijn genade.

 

Dat het hierom gaat blijkt ook uit iets wat Jezus verderop in dit hoofdstuk zegt, dat is 5:32. Jezus heeft net een tollenaar tot zijn volgeling gemaakt. Levi zal ook wel gedacht hebben: waarom ik, zo’n grote zondaar? Maar dan zegt Jezus: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot inkeer te roepen, maar zondaars.’ Gods genade past bij ons zondig mens zijn. Daarmee zeg ik niet dat zondig zijn goed is of dat je het moet zoeken of dat zonden doen niet zo erg is. Nee, maar wie zijn zonde en misstappen niet beseft, zijn tekortschieten tegenover God, wie niet beseft hoe dat God raakt en verdriet doet, die zal niet naar genade zoeken. Genade blijft dan een woord, iets wat niet echt aansluit op jouw leven. Dat je genade nodig hebt wordt niet duidelijk voor je. In Lucas 18:9-14 vertelt Jezus een gelijkenis ‘met het oog op degenen die zichzelf rechtvaardig vinden’. Een Farizeeër bidt: ‘God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar.’ Maar de tollenaar bidt: ‘God, wees mij zondaar genadig.’ Hier staan die twee woorden pal naast elkaar: ‘zondaar’ en ‘genadig’. Genade wordt lauw als niet die uitroep er aan vooraf is gegaan: Heer, ik ben een zondig mens! Alleen dan is genade meer dan een woord voor je, het is het antwoord.

 

Samengevat, God zegt: ontdek dat je een zondig mens bent en blijf vervolgens van mijn genade leven. God zegt dit omdat Hij weet dat wij vanuit ons zondig mens zijn zomaar afstand van Hem nemen. Je merkt dat in onze omgang met zonde en genade. Ik benoemde dat al. Sommigen mensen denken net als Petrus niet meer bij God aan te kunnen komen met hun blijvende zonden, ze voelen zich onoprecht en Gods genade niet waard. Anderen drukken hun zondig zijn weg. Of het zondig zijn wordt openlijk ontkent en men wil alleen nog praten over genade. De vraag is dus, hoe ga jij om met je zondig zijn? Ben jij iemand die het ontkent of wegdrukt? Of ben jij iemand die de zonde over de genade laat heersen, dus dat je vanuit je zondebesef denkt Gods genade niet meer waard te zijn? Nu zitten we als kerk in de veertigdagentijd, we tellen af naar Goede Vrijdag en Pasen. Dat is in het kerkelijk jaar de tijd voor inkeer en verootmoediging. Inkeer betekent dat je naar binnen kijkt, dat je je fouten en tekort onder ogen ziet. En verootmoediging betekent dat je erkent dat je tekort schiet. Je maakt je klein, ootmoed staat tegenover hoogmoed. Verootmoediging betekent ook dat je je vorige houding veroordeelt. Dat is wat je ziet gebeuren bij Petrus in Lucas 5. In die uitroep ‘ik ben een zondig mens’ zit een veroordeling van zijn eerdere houding, namelijk dat hij best die netten wilde uitwerpen maar er helemaal niets van verwachtte. Ik roep u en jou op om in deze veertigdagentijd eens bij jezelf naar binnen te kijken: hoe ga jij om met je zondig zijn? Welke plek heeft dat in je leven, in je geloof? En hoe zijn jouw zonden en Gods genade bij jou met elkaar verbonden?

 

Opvallend is het wel dat het onder ogen zien van ons zondig zijn kan leiden tot afstand naar God. Terwijl het juist omgekeerd zou moeten zijn, dat je vanuit gedane zonden naar God toe rent en een beroep doet op zijn genade. Hoe komt het dat wij daar zo vaak aarzelen? Ik denk dat wij zelfs in ons zondig zijn als God willen zijn. Dat is ontdekkend. Bij de zondeval wilde de mens als God zijn. Op hetzelfde niveau staan als God, niet afhankelijk zijn van God. Dat sluipt ook zomaar onze omgang met onze zonden binnen. Dan willen we het zelf oplossen. Toegeven dat je fout zat is moeilijk. Toegeven dat God zijn goedheid weer moet aanspreken is moeilijk. Je moet op je knieën, je hoofd buigen. Je moet erkennen dat je God nodig hebt. Hij is God en jij bent mens. Dat erkennen vinden we sinds de zondeval knap lastig. Ook op een andere manier werkt de zondeval in ons door. Niet alleen zouden wij als God willen zijn, maar heel vaak denken we God juist als mens. Ook als het gaat over zijn genade. Dan denken we: vergeving houdt toch een keer op, God kan toch niet eindeloos genadig zijn? Maar dat is hoe wij als mensen in elkaar zitten. Dat plakken we dan ook zomaar op God, alsof wij niet keer op keer op keer bij Hem mogen aankloppen voor genade. Niet Hij wordt daar zat van, maar wij zijn het zelf die daar moeite mee hebben.

 

Het gaat echt mis als je stopt met vragen om vergeving en genade. Het gaat mis als je niet meer van genade wilt leven, doordat je zegt: wie is God om mij dingen te verwijten, hoezo is Hij de baas? Je wilt je ontworstelen aan God, je wilt niet langer van Hem afhankelijk zijn. Je vindt dat God je klein houdt, dat Hij de mensheid klein houdt, door telkens maar weer te zeggen dat je zijn genade nodig hebt. Maar wie op dat spoor doorgaat verliest God uiteindelijk. Op het moment dat je van God je gelijke maakt, op het moment dat je Hem als je gelijke benadert, is Hij voor jou geen God meer.

 

Zo ontdekken we ook wat de troost is van Lucas 5: van genade leven is menselijk leven. Voor onszelf moeten zorgen is te zwaar voor ons. Daar zijn we niet op gebouwd, daar gaan we aan onderdoor. Hoe moeilijk het soms ook is om van genade te leven, het is wel het leven dat bij ons past. Zo had God de schepping bedoeld, Hij God en wij mensen. Hij zorgt voor ons en wij laten voor ons zorgen. Een baby schaamt zich er ook niet voor dat er voor hem gezorgd wordt, een baby aanvaardt dat als normaal. Zo zou het ook voor ons normaal moeten zijn om van Gods zorg te leven. Leven van genade is menselijk leven, leven zoals leven bedoeld is.

 

Daarom is het ook zo bevrijdend dat Jezus ons onze plaats wijst. In Lucas 5 ontdekt Jezus Petrus eraan dat hij te klein over Hem denkt. Jezus brengt Petrus heel bewust tot die uitroep: ik ben een zondig mens. Dat doet Jezus ook met ons. Door iets wat je in de Bijbel leest, door zijn Geest, door preken, door wat iemand tegen je zegt, door een lied of in je gebed. Gelukkig doet Jezus dat. Dat Hij ons er aan ontdekt dat wij afhankelijk zijn van Gods genade is onze redding.

 

Concreet. Wat je nooit moet doen is stoppen met vragen om vergeving. Stop nooit met een beroep te doen op Gods genade. Vraag om vergeving al is het voor de duizendste keer. God wil dat je Hem om genade vraagt. En het begint er mee dat je je zonden eerlijk onder ogen ziet. Dat je ze niet wegstopt of daar gemakkelijk over doet. Noem ze in je gebeden voor God. En blijf Jezus dienen, blijf Hem volgen. Jouw falen betekent niet dat je Jezus niet meer mag dienen. Juist dankzij Jezus’ genade kun jij Hem dienen. God dienen is genade vieren. En het uitzicht is dit: wie nooit ophoudt een beroep te doen op Gods genade zal uiteindelijk de ultieme genade ontvangen, het eeuwige leven. Kortom, wees niet bang voor je zonden maar laat ze het begin zijn van een leven uit genade. Amen.