Nemen wij God serieus?

26 januari 2003

God vraagt van ons dat wij onze liefde voor Hem zichtbaar maken. Hij geeft ons ook de ruimte om dat te kunnen doen.

Lezen: Rechters 4:1-5:7 en 5:20-27

Tekst: Rechters 4:1-5:7 en 5:20-27

Trekken wij onze verantwoordelijkheid en ons vertrouwen op God vaak niet uit elkaar? Alsof vertrouwen op God en zelf verantwoordelijk zijn niet kunnen samengaan. Alsof het of het één of het ander is. Of ‘ik vertrouw op God’ of ‘hier moet ik toch echt zelf wat doen.’

 

God of ik

Kun je in een bepaalde situatie zelf verantwoordelijk zijn en tegelijk ook op God vertrouwen? Stel, je maakt je zorgen om je gezondheid. Dan moet je naar de dokter gaan. En als je niet tevreden bent met zijn diagnose moet je aandringen op een verwijzing naar de specialist. Je bent zelf verantwoordelijk voor je gezondheid. Maar hoe past in dat plaatje je vertrouwen op God? Bijt dat elkaar niet? Begint ons vertrouwen op God vaak niet waar de behandeling van de artsen eindigt? Zolang je zelf iets kunt doen vergeet je te bidden. Maar sta je met lege handen, moet je wachten op uitslagen of wachten op het aanslaan van een behandeling, dan opeens zeg je: God moet het doen.

 

Die moeite kun je ook ervaren als je bezig bent met leren voor een repetitie of tentamen. Je probeert het allemaal zo goed mogelijk in je hoofd te krijgen, daar besteed je behoorlijk wat tijd en energie aan. En dan schijn je ook nog op God te moeten vertrouwen dat Hij je helpt, dan zou je ook nog moeten bidden om een zegen. Maar, jij hebt toch geleerd? Je hebt toch al die energie er in gestoken? Of ga je pas bidden als je je er niet zo zeker over voelt? Doe je stilletjes een schietgebedje als de leraar met de uitslag komt?

 

Risico is dat God pas in beeld komt als onze kracht is uitgeput. Waar ons kunnen eindigt, begint Gods werk. Zo’n visie heeft wel gevolgen. Omdat het over het algemeen goed met ons gaat, omdat we veel kunnen, hebben we weinig ervaring met vertrouwen. Vertrouwen op God, hoe doe je dat eigenlijk? Niet alleen met woorden maar juist ook in daden. Kunnen wij dat nog wel, ons vertrouwen op God tonen in daden? Is vertrouwen vaak niet een belijdenis die je uitspreekt?

 

Maar heeft God dan nog wel iets te maken met mijn dagelijks leven? Wordt vertrouwen op God niet iets schimmigs als het alleen maar iets is wat je uitspreekt? Zou vertrouwen op God juist niet moeten uitkomen in daden? Je doet iets wat misschien wel ingaat tegen elk gevoel van eigen verantwoordelijkheid, maar je doet het omdat je op God vertrouwt. Omdat God het van je vraagt. Al heb je zelf andere ideeën, toch doe je wat God van je vraagt. Zonder te weten waar je uitkomt. Je vaart blind in vertrouwen op God.

 

Mag dat wel, blind varen in vertrouwen op God? Vergeet je dan niet je eigen verantwoordelijkheid? Botsen jouw verantwoordelijkheid en je vertrouwen op God dan niet net zo goed, waarbij de wijzer net naar de andere kant uitslaat? Volgens mij is dit een probleem dat zich vaak aan ons opdringt. Met als kernvraag, vertrouw ik wel echt op God?

 

Onbewust trekken wij onze eigen verantwoordelijkheid en ons vertrouwen op God vaak uit elkaar. Met als gevolg dat we soms nauwelijks meer weten wat vertrouwen op God is en hoe je dat vormgeeft in je leven van elke dag.

 

God serieus nemen

Neemt de mens God wel serieus als hij pas op God begint te vertrouwen als zijn eigen mogelijkheden zijn uitgeput? Als God zegt ‘vertrouw op mij’, dan bedoelt Hij dat toch niet alleen voor die gebieden van ons leven waarop wijzelf onmachtig zijn?

 

In de preek over Rechters 2-3 was de boodschap: God neemt de mens uiterst serieus. God gaat met zijn volk -en met ons- om als mensen die zelf verantwoordelijk zijn. Als mensen aan wie je iets kunt vragen. Dat kun je ook omdraaien, neemt de mens God ook serieus? Durven wij dingen aan God te vragen en te leven op zijn verantwoordelijkheid? God vraagt van de mens liefde en trouw die zichtbaar is en zichtbaar wordt. Maar durven wij op Gods trouw te rekenen?

 

Die vraag kreeg Barak voor zijn kiezen, neem ik God wel serieus? Vertrouw ik op zijn woord en op zijn hulp? Vertrouw ik erop dat de weg die Hij mij wijst goed zal uitpakken? God vroeg veel vertrouwen van Barak. Kijk maar eens mee in Rechters 4-5. Het volk Israël wordt wreed verdrukt (4:3). De Here had zijn volk overgegeven in de macht van Jabin de koning van Kanaän. Deze koning heeft 900 ijzeren strijdwagens waarover Sisera het bevel voert. En dan komt Debora in beeld, een profetes die een boodschap van God voor Barak heeft. Zij ontbied Barak en zegt (vers 6-7): ‘De HEER, de God van Israël, gebiedt u: “Trek met tienduizend man uit de stammen Naftali en Zebulon op naar de Tabor. Dan zal ik Jabins legeraanvoerder Sisera met al zijn strijdwagens en soldaten laten optrekken tot in het dal van de Kison en hem aan je uitleveren.”’ Hiermee vraagt God een enorm vertrouwen van Barak. Vertrouwen in zijn goddelijk ingrijpen. Om dat te ontdekken moet je de geografische situatie van dat gebied kennen. Stel je een halfronde ring van bergen voor, een soort hoefijzer, waarbij de berg Tabor achter in het hoefijzer ligt. Daar moet Barak zich met zijn manschappen opstellen, achter in de fuik. Barak zal straks Sisera met zijn strijdwagens op zich af zien komen door het dal terwijl hij zelf geen kant op kan. Alleen maar recht op de vijand af. Barak moet met zijn rug tegen de muur de vijand opwachten. Alsof je achter in een doodlopende steeg gaat staan om daar een overmacht aan belagers op te wachten.

 

De vraag is, neemt Barak God serieus? Durft hij op God te vertrouwen? God vraagt van Barak om zich moedwillig in een positie te brengen waarin alleen goddelijk ingrijpen hem kan redden. Als we met Barak meedenken, en als we begrijpen wat hier van hem gevraagd wordt, dan voelen wij zijn vraag in vers 8 ook heel goed aan: ‘Debora, jij moet meegaan,’ zegt hij, ‘anders ga ik niet.’ Barak wil via Debora een permanent lijntje hebben met God. Debora is een profetes. Barak wil deze gok met God wel wagen maar dan moet God gedurende het hele proces onder handbereik blijven. Zo nodig kan hij dan de opdracht die hij van God gekregen heeft elk moment afbreken of teruggeven. Om deze opdracht van begin tot eind zelfstandig uit te voeren, dat vraagt van Barak een te lange adem.

 

En Debora gaat mee en zo durft Barak dan toch aan deze risicovolle onderneming te beginnen. Hij stelt zich op de berg Tabor op en wacht daar de komst van Sisera en zijn leger af. In wat er vervolgens gebeurt blijkt dat God serieus te nemen is. Want God zelf geeft Barak de overwinning. Hoe God dat doet wordt duidelijk in hoofdstuk 5. God stort een enorme regenbui uit over het leger van Sisera. Om het effect daarvan te begrijpen moet je opnieuw iets weten over het gebied. Door de vlakte binnen de ring van bergen loopt een rivierbedding, de beek Kison. Dat is niet een beek waar altijd water in staat, het is een beekbedding die het grootste deel van het jaar droogstaat. Dat geldt voor bijna alle beken in Kanaän, het zijn wadi’s, droge beekbeddingen. Alleen bij hevige regenval gaat er water door zo’n beek stromen. En dan ook niet een beetje, dan is het gelijk een kolkende, roodbruine watermassa die stenen, aarde en alles meesleurt. De regen die God die dag over het gebied uitgiet stoomt van alle kanten het dal in. Dat ging op de manier van Rechters 5:4: ‘toen u optrok (…) stortte water uit de hemel en de wolken neer.’ Vers 21 zegt: ‘Vorsten werden meegesleurd door het water van de Kison, de Kison, die aloude en snelstromende rivier.’

 

De boodschap van Rechters 4-5 is dat God voor Israël strijdt, maar dat Israël ook voor God moet strijden en daarbij op Hem moet vertrouwen. Israël stond met de rug tegen de muur. Ze werden al 20 jaar wreed verdrukt door koning Jabin en zijn legeroverste Sisera. Het volk kon geen kant meer op. Het is de vraag of Israël dat doorhad, dat ze op een doodlopende weg waren en bezig waren in de val te lopen. In de manier waarop Barak de strijd moet voeren laat God dit zien. In de manier waarop Barak zich moet opstellen maakt God duidelijk dat Israël met zijn rug tegen de muur staat. God maakt zichtbaar: jullie zijn ten dode opgeschreven, maar Ik strijd voor jullie en verlos jullie, maar dan moet je wel op Mij vertrouwen.

 

Neemt de mens God wel serieus? Of begint ons vertrouwen pas op het punt waar wij er niet meer uitkomen? Als God nou iets moeilijks van ons vraagt -iets waarvan wij zouden zeggen, is het zus of zo niet beter- maar toch vraagt God het van ons, nemen wij God dan serieus? God vraagt van ons dat wij onze liefde en trouw zichtbaar maken. Een serieuze vraag, binnen een serieuze relatie. Maar geloven wij omgekeerd ook dat God zijn trouw en liefde zichtbaar zal maken? Geloven wij dat God ons verlost?

 

Ik denk nog even aan Barak die God wel serieus neemt. Want hij gaat naar de berg Tabor en stelt zich op in die onmogelijk positie. Hij levert zich uit aan God, Hij moet nu wel ingrijpen. Maar Barak gaat alleen op voorwaarde dat Debora met hem meegaat. Dat is niet om haar strategisch inzicht. Iedereen wist dat de berg Tabor geen handige uitvalspositie was. Ze gaat ook niet mee om de mannen van Naftali en Zebulon over te halen om mee te vechten. Haar standplaats (tussen Rama en Bethel) ligt een heel stuk verder naar het zuiden. Nee, Barak wil haar mee hebben omdat ze een profetes is, de Here spreekt door deze vrouw. En omgekeerd heb je in haar de Here bij je. Baraks vraag is herkenbaar, je wilt op God vertrouwen maar als het er op aankomt is het toch wel moeilijk. Je zoekt naar zekerheid, je wilt iets voor ogen hebben waar je naar kunt kijken als je het even niet meer ziet zitten.

 

Barak krijgt zijn vastigheid, Debora gaat mee. Zo is God. Zijn profetes mag mee de strijd in. Zo gaat God zelf mee de strijd in. Voor Barak geldt wel dat hij geen eer zal behalen in deze strijd. Het zal aan alle kanten duidelijk worden dat de Here deze strijd voert en dat Hij de overwinning geeft: ‘de HEER zal Sisera uitleveren aan een vrouw’ (4:9).

 

Nu moeten we toch even naar Jaël, een bijzonder detail in het verhaal. Maar niet zonder betekenis. Op het moment dat de Kison zich in korte tijd heeft omgevormd tot een kolkende watermassa heeft Sisera het wel gezien: dit gaat gruwelijk fout. Het hele dal wordt drassig waardoor de zware ijzeren strijdwagens vastlopen in de modder. Het kolkende water overvalt zijn manschappen en sleurt hen mee. Wie in deze verwarring nog staande blijft wordt door Barak en zijn mannen gedood. Rechters 4:15 is in onze vertaling wat onduidelijk op dit punt, daar staat: ‘Op het moment dat de manschappen van Sisera Barak zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek onder hen en ontstond er grote verwarring.’ Het is beter om te lezen: ‘De Here bracht Sisera met al zijn wagens en zijn hele leger in verwarring, ten prooi aan het zwaard van Barak.’ En vers 15 gaat dan zo verder: ‘Sisera sprong van zijn wagen en maakte zich uit de voeten.’ Dat was een slimme zet van Sisera, snel van die wagen af. En Hij doet nog iets handigs, hij vlucht niet weg door het dal naar de opening van het hoefijzer, nee hij vlucht door de bergen heen naar Saänannim. Rechters zegt: ‘naar de tent van Jaël, de vrouw van de Keniet Cheber, want hij wist dat er een bondgenootschap bestond tussen de familie van Cheber en koning Jabin.’

 

Sisera denkt dat het voor hem persoonlijk allemaal nog met een sisser afloopt. Handig verdwijnt hij van het toneel en duikt onder bij bondgenoten. Wat hij niet weet is dat er nog een woord van God open staat, door Debora gesproken: ‘de HEER zal Sisera uitleveren aan een vrouw.’ En ook dit woord van God is serieus. Ook op dit woord door God gesproken kun je aan. Denk eens na over wat hier gebeurt. Wat Jaël doet ligt absoluut niet in de lijn van verwachting. Jaël verspeelt de vrede tussen Jabin en haar man Cheber. Jaël zondigt op grove wijze tegen de in het Midden-Oosten zo hoog in het vaandel staande gastvrijheid. Dus wat heeft haar bewogen? Waarschijnlijk was haar man ook nog smid (Kenieten waren ijzerbewerkers), dus haar man kon goed verdienen aan Sisera. Omdat alle menselijke factoren weggestreept kunnen worden blijft er maar één ding over: Jaël werd bewogen door de kracht van het profetisch woord. Jaël is een instrument in Gods hand, Hij brengt haar hiertoe om zijn woorden waar te maken.

 

Toon je vertrouwen

Wat ik me wel eens afvraag is hoe ik mijn vertrouwen op God kan tonen. Waarin kan ik nou laten zien dat ik op Hem vertrouw? Dat is best moeilijk. Want financiële tegenvallers dekken we af met verzekeringen, voor medische problemen hebben we artsen en ziekenhuizen, we plannen ons eigen leven waarbij we risico’s vermijden. Waarin kan ik nou laten zien dat ik op God vertrouw?

 

Zou er iets mis kunnen zijn met deze vraag? Is dit niet een vraag vanuit een leven waarin God al veel te veel op de achtergrond is geraakt? Israël was lam geslagen door de wrede onderdrukking door Sisera zodat hun vertrouwen op God heel zwak was. Hoe is dat met ons, zijn wij verwend geraakt doordat we het zo goed hebben? Zijn wij meegegaan met onze cultuur van ‘we kunnen het zelf wel aan zonder God’?

 

Hoe kan ik mijn vertrouwen op God laten zien? Niet door me in allerlei risicovolle situaties te begeven. Niet door al mijn geld weg te geven en er dan op te vertrouwen dat God me voorziet van eten en drinken. Niet door met mijn ogen dicht de straat over te steken, zo van ‘als het mijn tijd niet is dan gaat het wel goed, God bestuurt toch alles.’ Dan zet je toch weer het vertrouwen op God en je eigen verantwoordelijkheid tegenover elkaar. De vraag blijft staan: waarin kan ik mijn vertrouwen op God tonen zonder tekort te doen aan mijn eigen verantwoordelijkheid?

 

Misschien ontdekken we dat als we eerst zien dat we met onze rug tegen de muur staan. Die visie op het mensenleven is niet populair in onze cultuur. Maar wij staan met onze rug tegen de muur. Want sinds de mens in vijandschap met God leeft staat hij met één been in het graf. Het avondmaalsformulier zegt het nog sterker: ‘…erkennen we dat ons bestaan beheerst wordt door de dood.’ God maakt dat zichtbaar, net zoals Hij dat aan Israël duidelijk maakte doordat zij de vijand op zo’n onmogelijke plaats moesten opwachten. Dat wij met onze rug tegen de muur staan heeft God ons duidelijk gemaakt in Christus. Christus zegt: Ik ben je enige redding van de dood, buiten Mij is er geen leven. Vertrouw daarom op Mij.

 

Daar is voor ons -net als voor Barak- geen eer aan te behalen. We worden gered door Gods verlossend ingrijpen vanuit de hemel. God vraagt ons daarop te vertrouwen. Hij vraagt ons in te zien dat we met onze rug tegen de muur staan. Hij wil zo graag dat we zijn woorden over onze verlossing serieus nemen. Maar zijn er dan geen gewone dingen waarin we ons vertrouwen op God kunnen tonen? Toch wel. Ook in allerlei concrete praktische dingen uit het leven van alle dag kun je je vertrouwen in God laten zien. De vraag is alleen: betrek je God wel bij je leven van elke dag? Neem jij God wel serieus? Amen.