Vijandschap omzetten in liefde

30 oktober 2011

Hoewel wij de bron van verbondenheid kennen leidt dit in de praktijk van het gemeenteleven niet altijd tot verbondenheid. Eerdere teleurstellingen houden je tegen. Maar het evangelie leert ons eigen ervaren vijandschap omzetten in liefde (de vreemdelingenwet). Om de bron te bereiken moet je tegen de stroom in roeien.

Lezen: Deuteronomium 10:12-19, Matteüs 25:31-46

Tekst: Hebreeën 13:1-2

In de vorige preek over ons jaarthema verbondenheid hebben we de bron van verbondenheid gezocht. En gevonden. Onze onderlinge band in de gemeente kan bestaan dankzij de dood van onze Here Jezus Christus. Zijn dood is de bron van onze verbondenheid. De preek was toen vanuit Efeziërs 2:16 waar staat: ‘door het kruis verzoende Jezus beide -jood en niet-jood- in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden.’ Ik herhaal dat nu even omdat het door omstandigheden al wat langer geleden is dat ik die preek heb gehouden; dat was op 4 september. De vijandschap die Christus gedood heeft -zei ik toen- is het egoïsme dat ons allemaal parten speelt. ‘Ikke, ikke, ikke, en de rest komt daarna. Ver daarna.’ Maar als je zo denkt, als je zo leeft, dan heb je iedereen tot concurrent. Dan is ieder ander mens in principe een bedreiging. Het egoïsme gaat ervan uit dat je voor jezelf moet zorgen. Dat je jezelf staande moet houden. Dat je je eigen geluk moet bewerken. Maar, met een variant op Efeziërs 2:16 kun je zeggen: ‘door het kruis verzoende Jezus al die mensen die in hun eigen wereldje leefden in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap van het egoïsme te doden.’ Anders gezegd: wanneer we zien dat alles voor ons volbracht is, kunnen we ophouden voor onszelf te zorgen op die manier waarbij we anderen opzij drukken en verdringen. Nu we niet meer hoeven te vechten voor ons bestaan, omdat we weten dat ons bestaan in Christus veilig is, kunnen wij kwetsbaar worden naar onze medemens.

 

Maar, en daar pak ik de draad op voor de preek van vanmiddag, ook al kennen wij de bron van verbondenheid, dit leidt nog niet altijd tot daadwerkelijke verbondenheid! Dat kan iedereen zien die z’n ogen in onze gemeente open heeft. Wat hoor ik vaak dat mensen teleurgesteld zijn in de gemeenschap der heiligen. En ik trek me dat aan. En ik hoop dat u dat ook doet. Wie van ons voelt die teleurstelling zelf ook niet? En het zou vreselijk dom zijn om ons gebrek aan verbondenheid te verdoezelen, want dan weet je zeker dat onverbondenheid leidt tot afscheid nemen. We doen er beter aan het onder ogen te zien en er vervolgens het licht van het evangelie over te laten schijnen. Laten we dat doen vanmiddag: onze realiteit in het licht van Gods evangelie zetten. En dan nemen we ons uitgangspunt in Hebreeën 13:1-2. Christus’ gemeente wordt daar opgeroepen de onderlinge liefde in stand te houden en gastvrijheid te betonen.

 

Ik vat dat zo samen:

Houd de onderlinge liefde in stand

 

Blijkbaar zijn wij hier in Zeewolde niet de enige gemeente die een dergelijke aansporing nodig heeft. Ook tegen de geadresseerden van de Hebreeënbrief moest het al gezegd worden. Opvallend is de grote ernst waarmee deze boodschap wordt gebracht. Als u in uw bijbel kijkt ziet u dat dit gedeelte al begint in hoofdstuk 12:14. Daar staat boven ‘Aansporingen en groeten’. Dat hebben de vertalers er boven gezet, hoort dus niet bij de oorspronkelijke Bijbeltekst, maar in dit geval klopt het wel. En ook hun indeling klopt, het gedeelte vanaf 12:14 tot het einde van de brief vormt één geheel. En dan blijkt in vers 15 dat de achtergrond voor al deze aansporingen Gods genade is. Vers 15: ‘Zorg ervoor dat niemand zich de genade van God laat ontgaan!’ De Hebreeën ontvingen Gods genade: vrede met God, vrede met elkaar. Maar die genade kan hen blijkbaar ook weer ontglippen. Hoe dan? Nou, zie de tweede helft van vers 15, bijvoorbeeld doordat er een ‘giftige kiem opschiet die onrust veroorzaakt en met zijn bitterheid velen besmet’. Dus, door ruzie. Door afstand. Door verwijdering van elkaar in de gemeente. Dat raakt aan ons leven uit genade. Hoeveel genade zit er in een mens, wanneer hij of zij z’n medemens voorbij loopt en niet wil groeten? Hoeveel genade zit er in een gemeente, waarin de gemeenschap der heiligen lijdt onder verwaarlozing en verharding?

 

De ernst van deze boodschap wordt voor de Hebreeën onderstreept vanuit het heden waarin zij leven. Daarbij wordt teruggekeken naar het verleden en vervolgens ook vooruitgekeken naar de toekomst. Dat is hoofdstuk 12:18-29. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt: Jullie leven in de eindtijd! Gods Zoon is op aarde verschenen. God heeft door Hem zijn diepste woord gesproken: liefde. Liefde die redt van het oordeel. Maar dat betekent -zie hoofdstuk 12:25- ‘let op dat u hem die spreekt niet afwijst!’ Wie de profeten van vóór Jezus afwees had een probleem, maar wie de hóógste profeet en leraar afwijst -Jezus- die redt het niet. En, zegt de schrijver van de Hebreeënbrief, het volk dat bij de Sinaï stond vond Gods spreken vanaf de top heftig. Want de aarde beefde. Maar let erop dat God heeft belooft dat de aarde ‘nog eenmaal zal beven, en met de aarde ook de hemel’ (vers 26). Daarmee duidt hij op de wederkomst. Kortom, de christelijke gemeente die leeft in de eindtijd -de Hebreeën toen, maar wij nu- die leeft in een tijd waarin het erop aankomt. Het komt erop aan dat wij de kostbare genade die we ontvingen bewaren. Dat we die ons niet laten ontgaan. Aan de gemeente die leeft in de eindtijd is de boodschap: blijf in de gemeente bijéén onderweg.

 

En zo komt de schrijver bij 13:1-2: ‘Houd de onderlinge liefde in stand. En houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen.’ Met de onderlinge liefde wordt bedoeld de liefde voor elkaar in de gemeente. Dat is de liefde die het kwaad niet aanrekent. De liefde die geduldig is en vol goedheid. De liefde die geen afgunst kent, geen ijdel vertoon, geen zelfgenoegzaamheid. Dat is de liefde die de brug slaat naar de ander. Naar de vijand. De liefde die de ander opzoekt in de gemeente. Juist ook hem of haar die je vreemd is. Met wie je niet zoveel hebt. Of die zo heel anders denkt dan jij.

 

Dat zoeken naar hem of haar die je vreemd is zit ook in de term gastvrijheid. Ik weet niet waar u aan denkt bij ‘gastvrijheid’; misschien dat je mensen uitnodigt om mee te eten, of dat je logés ontvangt, of dat de wijkavond bij jou mag zijn. In ieder geval gaat het in Hebreeën over het met open armen ontvangen van langsreizende christenen. Denk aan iemand als Paulus die rondreisde met het evangelie. Maar er waren veel meer mensen die onderweg waren en die als broeders of zusters in Christus bij de gemeente aanklopten voor onderdak, voedsel, kleding, verzorging. Hen moet gastvrijheid betoont worden. ‘Houd de gastvrijheid in ere!’ Die gastvrijheid is er dus in de gemeente van de Hebreeën, evenals de onderlinge liefde, maar, krijgt de gemeente te horen, hou dit in stand!

 

Maar moet ik, moet u, moet jij, nu onderlinge liefde betonen in onze gemeente? Moet ik, moet u in de gemeente op zoek naar hem of haar die van mij vervreemd is? En dat ondanks mijn eigen teleurstelling? Wacht even, moet ik de eerste stap zetten? Terwijl mij zoveel is aangedaan? Terwijl ik nooit een mens zie, moet ik naar mensen toe in de gemeente?!

 

Moet ik, moet u, ondanks ervaren teleurstellingen liefde betonen? Dat is de vraag die ik stel. Ik stel hem aan mezelf, ik stel hem ook aan u. Want hier zit wel de crux. We kennen de bron van verbondenheid: onze vrede met God. En toch leidt dit niet tot vrede met elkaar. Leidt dit niet tot gemeentebrede verbondenheid. Onze gemeente lijkt soms op een lekkend mandje, waar met een gestage drup mensen uit verdwijnen. En in bijna elke onttrekkingsbrief wordt de teleurstelling benoemd van ‘niet gemist worden’, ‘nooit bezocht zijn’. En daar baal ik enorm van.

 

Moet ik, moet u, ondanks ervaren teleurstellingen liefde betonen? Het antwoord is: Ja! En niet ‘ondanks ervaren teleurstellingen’, maar juist ‘dankzij ervaren teleurstellingen zal ik liefde betonen’! Sommigen noemen dit ‘omdenken’. Maak van een probleem een kans. En het evangelie van God blijkt omdenkende kracht te hebben. Ik zal u dat laten zien. Het gaat dan om de vreemdelingenwet van Deuteronomium 10. Want wat voert God aan als motivatie voor de liefde waarmee Israël vreemdelingen moet behandelen? Juist! Het feit dat zij zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte. Nadat God heeft gezegd dat Hij zelf wezen en weduwen recht verschaft, en vreemdelingen in bescherming neemt, zegt Hij: ‘Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte’; Deuteronomium 10:19.

 

Hiermee doorbreekt God op verrassende wijze onze menselijke reflex. De reflex van ‘met gelijke munt terugbetalen’. Dat zit diep in ons allemaal: ‘Zij lieten mij in de steek, dan moeten ze niet verwachten dat ik nu lief en aardig doe!’ Je eigen negatieve ervaringen sloegen naar binnen en maakten je tot een verbitterd mens. Soms is dat haast onvermijdelijk. De vijandschap, de haat tegen je ging zo diep, dat je tegen wil en dank verhardde. In de psychologie is het ook een bekend fenomeen dat slachtoffers zelf dader worden. Wie denkt aan wat de Israëlieten ondergaan hebben in Egypte, de onderdrukking, de slavenarbeid, de moord op hun kinderen, die zou het begrijpen wanneer er een verbitterd, een hard volk op weg ging naar Kanaän. En juist daarom zegt de Here tegen hen: denk erom dat jullie de vreemdelingen in jullie midden met liefde behandelen. God leert de Israëlieten eigen ervaren vijandschap omzetten in liefde!

 

We komen dat op meer plaatsen tegen in de bijbel. De apostel Paulus zegt tegen de gemeenten in Rome (12:17) en Tessalonica (1 Tessalonicenzen 5:15): ‘Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen.’ We komen het ook tegen bij de apostel Petrus: ‘Vergeld geen kwaad met kwaad, en als u wordt uitgescholden, scheld dan niet terug; zegen juist, opdat u ook zelf zegen ontvangt, want daartoe bent u geroepen’, 1 Petrus 3:9. En dit gaat terug op het onderwijs van de Here Jezus in de Bergrede: ‘En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat ook de linkerwang toe te keren’, Mattheüs 5:39. Dit is de omdenkende kracht van het evangelie. Het evangelie draait de zaken om: niet zelf verharden, niet eigen negatieve ervaringen doorberekenen aan je naaste. Maar juist eigen negatieve ervaringen gebruiken om je naaste daarvoor te behoeden. Jij betoont juist liefde! En is dat ook niet exact wat God doet? In antwoord op de vijandschap van de mens tegen Hem, betoont God zijn diepste, grootste, meest eindeloze liefde.

 

Laat ieder voor zich daarom nadenken over de vraag: waar zit mijn teleurstelling? Welke ervaringen in de gemeente zijn bij mij naar binnen geslagen, of zijn bezig naar binnen te slaan? Want wat heb je daar eigenlijk aan? Met verbittering heb je toch alleen jezelf? Maar ook het evangelie van God wijst een andere weg, een veel mooiere weg: denk het om! Bedenk dat jij met jouw ervaring van teleurstelling anderen die ervaring kunt besparen. Concreet: Jij had vaker iemand uit de gemeente op bezoek willen hebben? Nou, ga op bezoek! Of: Jij hebt een kaartje gemist toen je ziek was of iets te vieren had? Nou, laat zelf iets van je horen in geval van ziekte of bij vreugdevolle dingen!

 

Misschien denk je nu: ‘Hallo zeg, dit slaat toch nergens op! Hier heb ik niks aan. Dit lost mijn teleurstelling toch niet op?’ Dat is waar. Nou is dat in de bijbel ook niet zo. Wie het kwade vergeldt met goed, moet nog steeds kwaad ondergaan. Wie op de rechterwang geslagen wordt en vervolgens de linker toekeert, kon wel eens een tweede klap krijgen. En wie aan iedereen in de gemeente die ziek is of iets te vieren heeft een kaartje stuurt -omdat je teleurgesteld bent over de weinige aandacht die jij krijgt- die moet niet het aantal verstuurde kaarten naast het aantal ontvangen kaarten leggen. Dan kon je wel eens nog erger teleurgesteld eindigen. Maar, wat was dan eigenlijk je doel? Wilde je alleen maar je eigen teleurstelling kwijt raken? Hoopte je op veel aandacht voor jou? Of wilde je werkelijke liefde betonen?

 

We kennen de bron voor onze verbondenheid. En toch, zo moeten we constateren, leidt dit niet automatisch tot verbondenheid. Nee, want om de bron te bereiken moet je wel tegen de stroom in roeien. Dat is bij elke rivier zo. Om de bron voor onze verbondenheid te bereiken moeten we tegen de stroom van onze eigen weerstanden in roeien. De stroom van onze zonde en onmacht. Wat de Hebreeën te horen krijgen: ‘blijf in de gemeente bijéén onderweg’, dat kost ons moeite. Dat vraagt onze strijd. Strijd in onszelf en met onszelf. Niet met elkaar. In onszelf! De strijd om niet in onze teleurstelling te blijven hangen. Biddend om Gods kracht, en met de hulp van zijn heilige Geest mag je leren teleurstellingen om te zetten in iets goeds. In liefde. Dit evangelie wordt praktijk in je leven wanneer je nou eens in de komende tijd juist hen opzoekt in de gemeente die je vreemd zijn. Hen die je niet liggen. Of van wie je vervreemd bent. Misschien vind je dat ik de lat nu wel heel hoog leg. Maar kijk dan naar God. Naar hoe Hij in Christus de van Hem vervreemde mens opzoekt. En hem liefde betoont. Naar hem luistert en met hem spreekt. De band met hem herstelt. Lees daarover in de bijbel. Het evangelie is een kracht. Het evangelie heeft omdenkende kracht. Laten wij Christus navolgen in zijn zoeken naar de ander. In zijn verbonden willen zijn met de ander. Laten we zo blijven delen in Gods genade. Persoonlijk, maar ook als gemeente. De Geest zal ons hierbij helpen. Het is immers zijn eigen evangelie.

 

Tot slot. Die engelen van Hebreeën 13:2, hoe zit het daarmee? Door gastvrij te zijn ‘hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen’. Moet je daarbij denken aan die serie van de EO: Touched bij an Angel? Dat gaat over engelen die in mensengedaante in contact komen met mensen die het moeilijk hebben. Is het zo iets? Of moet je meer denken aan Abraham en Lot die zonder het te weten engelen te eten gaven en in huis namen? Wat opvalt aan de formulering van Hebreeën 13:2 is dat er staat dat mensen juist ‘zonder het te weten’ engelen herbergden. En dat is hen ook dus onbekend gebleven. De schrijver van de Hebreeënbrief suggereert hier dat er wel eens meer onder je dak kan gebeuren dan je als mens beseft. Dus: ‘Wees gastvrij, je weet maar nooit!’ De gemeenteleden worden gemotiveerd om met medebroeders en zusters om te gaan als konden het ook wel eens engelen zijn. De onderlinge liefde wordt er op deze manier voor bewaard zich te verkijken op alleen maar het menselijke. Wie hoopt op engelen, houdt het lang vol met mensen! En de Here Jezus brengt het nog dichterbij in Matteüs 25. We hebben dat gelezen. Onze Here Jezus zegt: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’ Dus de liefde die wij elkaar betonen, kon wel eens blijken liefde te zijn geweest voor Jezus. Ach nee, het is liefde voor Jezus! Amen.