Vorm je naar Gods hand

25 augustus 2024

Zolang je niet gebakken bent kun je veranderen.

Lezen: Jeremia 18:1-12

Tekst: Jeremia 18:1-12

In de preek van vanochtend gaat het over de pottenbakker. God vergelijkt zichzelf met een pottenbakker. Misschien houd je van kleien, in ieder geval moet je op school kleien, dus iedereen heeft weleens gekleid. Lekker dat zachte, kneedbare, grijze spul tussen je vingers. En dan vormen maken van dieren, poppetjes, bloemen of kralen. Je maakt iets moois en als het af is stop je het in de oven, dan wordt het hard.

 

In de tijd van de Bijbel was de pottenbakker nog een beroep. Zoals het woord al zegt, hij maakte vooral potten. Maar ook schalen, kruiken, borden, mokken, alles wat van aardewerk is. Waarom vergelijkt God zich met zo’n pottenbakker? Dat gebeurt op verschillende plaatsen in de Bijbel. Jeremia 18 hebben we al gelezen, daar kom ik zo op terug. Verder gebeurt het in Jesaja 29 en 45 en in Romeinen 9. In die teksten vergelijkt God zich met een pottenbakker om aan te geven dat Hij kan doen wat Hij wil, dat Hij met mensen kan doen wat Hij wil. Want God is de pottenbakker, maar wij zijn de klei. In Jesaja 29:16 zegt de Here tegen zijn volk: ‘Jullie draaien de zaken om! Is de klei soms meer dan de pottenbakker? Kan het maaksel over zijn maker zeggen: ‘Hij heeft mij niet gemaakt’? Of het aardewerk over de pottenbakker: ‘Hij brengt er weinig van terecht’?’ De pottenbakker staat boven de klei. Als jij op school bezig bent met klei zal de klei niet opeens tegen jou gaan praten. Jij bent de baas over de klei, jij bepaalt hoe het er uit gaat zien. Klei is maar materiaal, in dit geval ook nog heel kneedbaar materiaal. Als het niet wordt zoals jij het wil, duw je het gewoon weer in elkaar en begin je opnieuw. En zo zegt de Here: Ik ben meer dan de mensen, Ik ben de baas over de mensen. Ik heb ze gemaakt, ze hun vorm gegeven. En die mens moet nu geen grote mond tegen mij hebben. Zo staat er in Jesaja 45:9: ‘Wee degene die de strijd aanbindt met Hem door wie hij gevormd is - een potscherf tussen de potscherven. Zegt de klei soms tegen wie hem vormt: ‘Wat ben je eigenlijk aan het maken?” Ook in Romeinen 9:20-21 is dit de betekenis van het beeld van de pottenbakker: ‘Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: ‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?” Met een wat moeilijk woord: God is soeverein. Hij doet wat Hij wil. Hij hoeft zich niet te verantwoorden over wat Hij doet, zeker niet aan mensen. God is immers de pottenbakker en mensen zijn de klei.

 

Misschien vind je dit helemaal niet leuk, dat God met jou kan doen wat Hij wil en dat jij daar niet tegenin mag gaan - ook helemaal niet tegenin kunt gaan. Het liedje van Elly en Rikkert (Zoals klei in de hand van de pottenbakker) is leuk, maar het beeld zelf kan weerstand bij je oproepen. Nu wordt dit beeld nog het breedst uitgewerkt in Jeremia 18:1-12. Juist daar gebeurt er iets geks. In deze verzen functioneert het beeld op een andere manier, een afwijkende en verrassende manier. In Jeremia 18 krijgt de klei namelijk wel een actieve rol. In Jeremia 18 roept God de klei op een andere vorm aan te nemen. Nu het nog kan.

 

Klei is vervormbaar tot het in de oven gaat. Als klei eenmaal gebakken is kun je het niet meer kneden, kun je het niet meer vervormen en veranderen. Probeer je dat toch, dan gaat het kapot. En nu zegt de Here tegen zijn volk: verander nu het nog kan, nu je nog niet gebakken bent. De Here roept zijn volk hier op tot bekering. Vers 11: ‘Dit zegt de HEER: Uit mijn hand komt onheil over jullie en Ik beraam kwade plannen. Breek met je kwalijke praktijken, beter je leven.’ Ik kan me voorstellen dat je nu denkt: komt onheil uit Gods hand, beraamt Hij kwade plannen? En ook vers 7 al: ‘De ene keer zeg Ik tegen een volk (...) dat Ik het zal uitrukken, verwoesten en vernietigen.’ Is dit de God die wij kennen, een God van liefde? Wat je hier moet bedenken is dat vers 7 al een reactie is, een reactie op het gedrag van zo’n volk. God verwoest volken niet zomaar, daar is dan een geschiedenis aan vooraf gegaan van zonde en opstand tegen God. Zo geldt dat hier ook voor Gods eigen volk. Dat God ‘kwade plannen’ tegen hen beraamt is omdat ze Hem ontrouw zijn, omdat ze Hem niet liefhebben en niet leven naar zijn geboden. Daarom dreigt God zijn kinderen met straf. Met ballingschap, met hun ondergang als volk; wat in 587 vChr ook gebeurd is. Jeremia profeteert in de jaren direct daaraan voorafgaand en heeft de val van Jeruzalem ook meegemaakt (Jeremia 39).

 

In Jeremia 18 wordt het beeld van de pottenbakker in eerste instantie op dezelfde manier gebruikt als in Jesaja en Romeinen: als pottenbakker kan God met mensen en volken doen wat Hij wil. God zegt: ‘jullie zijn in mijn handen als klei’ (vers 6). Maar dan verschuift het beeld. De God die kan doen wat Hij wil, reageert op mensen. Vers 8: ‘als het volk waartegen Ik gesproken heb met zijn kwalijke praktijken breekt, dan zie Ik af van het onheil waarmee Ik het wilde treffen.’ En in vers 9-10 omgekeerd: ‘De andere keer zeg ik tegen een volk en een koninkrijk dat ik het zal opbouwen en planten – maar als dat volk daarna niet naar Mij luistert en doet wat slecht is in mijn ogen, dan zie Ik af van al het goede dat Ik had beloofd te doen.’ Er is dus meer kneedbaar dan alleen mensen en volken, ook Gods oordelen en beloften zijn kneedbaar. Ja, binnen de ruimte van Gods verbond. Het is niet zo dat God oordelen en beloften willekeurig intrekt of verandert. God doet dat volgens de regels van zijn verbond. Beloften moeten ontvangen worden in geloof en je kunt ze verspelen door ongeloof. En Gods oordeel kun je ontlopen door je te bekeren.

 

Denk hierbij aan wat ik voor de vakantie heb gezegd over profetie: een profeet is succesvol als het aangekondigde oordeel niet doorgaat. Een profeet is geen toekomstvoorspeller maar iemand die namens de Here het volk oproept tot bekering. Dat doet Jeremia hier ook, hij zegt tegen het volk: ‘Breek met je kwalijke praktijken, beter je leven.’ Anders zullen jullie in ballingschap gaan. Dat is het oordeel dat hij moet aankondigen. Dat is ook de oven waarin Israël gebakken zal worden. De Here zegt hier in Jeremia 18: verander nu het nog kan, nu je nog niet gebakken bent. Als klei eenmaal gebakken is, is het hard en kan het niet meer veranderen. Maar op het moment dat Jeremia profeteert is het volk nog zachte klei. Ze kunnen nog veranderen, ze kunnen zich nog bekeren. Laten ze dat dan ook doen. Dan ziet God af van het onheil waarmee Hij hen wilde treffen, dan zal de aangekondigde straf niet doorgaan.

 

Hier zitten we in de kern van de preek. God (de pottenbakker) roept mensen (de klei) op om te veranderen (zich te bekeren) zolang ze nog niet geoordeeld (gebakken) zijn. Waarom doet God deze oproep? Om hen niet te hoeven straffen. God wil mensen niet straffen maar redden (1 Timoteüs 2:4, 2 Petrus 3:9). God wil opbouwen en planten, om het met de woorden van Jeremia te zeggen. Later zegt God via Jeremia tegen de Israëlieten: ‘Mijn plan met jullie staat vast (...) Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk’ (29:11). God wil een koninkrijk bouwen van mensen die leven tot zijn eer. Daarom roept Hij mensen op zich te bekeren zolang het nog kan, zolang het vuur van zijn oordeel hen nog niet gebakken heeft. Voor het volk Israël kwam dat moment bij de ballingschap, dat was Gods oordeel. Voor ons, voor deze wereld, komt het moment van bakken bij Jezus’ wederkomst. Tot die tijd is verandering mogelijk.

 

Juist dat het goed met ons gaat laat zien dat er nog tijd is. Dat het goed met ons gaat in Nederland is de tijd die God ons geeft om ons te bekeren. Ik zal straks meer zeggen over waarvan we ons moeten bekeren en waartoe. Maar vaak wordt de rust die we in Nederland hebben, de welvaart, verkeerd geïnterpreteerd. Veel mensen trekken hieruit de conclusie dat ze God niet nodig hebben. Of erger nog, dat er helemaal geen God bestaat. Als er een God zou zijn, zou Hij ons toch meer moeten straffen vanwege ons kwaad? Zo werd er in het verleden gedacht, bij elke ramp en overstroming werden bededagen uitgeschreven om de Here om genade te smeken. Voor veel mensen in Nederland heeft de welvaart hun geloof in God verdreven: wij mensen kunnen het prima zelf. Maar wat nu als dit een totaal verkeerde interpretatie is? Dan hangt ons iets heftigs boven het hoofd. Dat wij het zo goed hebben in Nederland, en velen ook in hun persoonlijke levens, is juist Gods geduld met ons. God wil dat wij ons bekeren, dat we veranderen. Wij zijn als klei in zijn handen. Zachte klei. We kunnen nog veranderen, wij kunnen ons nog bekeren. Laten we dat dan ook doen.

 

Bekering waarvan? En waartoe? Bekering is je omdraaien. Omkeren en teruggaan. In dit geval: naar de Here. Waar was je eerst dan naar op weg? Vaak hebben we allerlei eigen doelen. We willen rijk worden, geld verdienen, plezier hebben en op vakantie gaan. We willen de wereld zien en zelf gezien worden. We willen vrienden, een gezin. We willen een huis en mooie spullen. Allerlei doelen die we najagen. Als ik het zo zeg klinkt het best wel leeg en oppervlakkig. Is dit het nou, is dit waar het leven om draait? Ik hoop het niet voor jou. Een laag dieper dan: mensen willen goede relaties omdat ze beseffen dat dat kostbaar is, mensen willen van betekenis zijn voor anderen, willen de wereld beter achterlaten dan ze hem aantroffen. Mooi. Dat is al een heel andere manier van leven. Minder voor jezelf, meer voor de ander. Maar waar is God in ons leven? Leven wij gericht op God, staat Hij centraal? Ten diepste is bekering dat je je afkeert van jouw doelen en je richt op God. Bekering is stoppen met jezelf bezig te zijn en bezig gaan met God. Dat is heel groot en heel omvattend. Heel moeilijk ook. Dit is iets dat dagelijks terugkomt. Elke dag is het weer nodig om de focus op God te leggen. Om je aan Hem te wijden en je af te vragen, wat wil Hij dat ik vandaag doe?

 

Hiernaast zijn er ook hele concrete dingen waarvan je je kunt bekeren. Bedenk dat maar eens voor jezelf. Waar moet jij mee stoppen omdat het niet past bij de Here, omdat Hij uitdrukkelijk zegt dat het niet goed is? Het gericht zijn op onszelf kent vele uitingsvormen. Soms zijn ze ingesleten en heb je ze geaccepteerd: zo ben ik nou eenmaal, dit hoort bij mij. Je probeert niet eens meer te veranderen. Maar die gedachte, ‘zo ben ik nou eenmaal’ wordt juist bestreden in Jeremia 18: je kunt wel veranderen, je bent immers van klei die nog niet gebakken is. Ik zeg niet dat bekering gemakkelijk is. Ik vind het niet gemakkelijk. Het kost strijd. Daarom is het zo troostvol dat God er tijd voor geeft en dat Hij ons laat weten dat het kan. Dat God ons ertoe oproept laat zien dat dit is wat Hij met ons wil.

 

Maar hoe zit het dan met die soevereiniteit van God? Hoe matcht dat met onze verantwoordelijkheid? Volgens het beeld van de pottenbakker doet God met de klei wat Hij wil. Tegelijk heeft dat beeld in Jeremia 18 die andere kant: dat wij als mensen, als klei, ons zullen vormen naar Gods hand. Elly en Rikkert zingen: ‘Kneed mij, Here God.’ Dat God soeverein is en als God ver boven ons staat betekent niet dat wij kunnen zeggen: dan kan ik er ook niks aan doen dat ik zondig en zo in elkaar zit. God komt met zijn genade naar ons toe. Die genade miskennen en afwijzen is zonde. Dat doen de Israëlieten in de tijd van Jeremia. Het verhaal van Jeremia 18 eindigt heel heftig, in vers 12 zeggen de Israëlieten na de oproep tot bekering: ‘Laat ons begaan, we willen onze eigen plannen volgen’. Volgens de Here laten ze zich leiden door hun ‘koppig en boosaardig hart’. Dan komt Gods oordeel over je; als je je niet wil bekeren. De zonde diep in ons verhardt ons en maakt ons minder kneedbaar.

 

Hoe loopt dit verhaal af, hoe komt het toch nog goed? Met Israël is het min of meer weer goed gekomen. Het oordeel van de ballingschap kende een einde. Israël mocht naar huis en Jeruzalem werd herbouwd. In Jesaja 64:7 lees je hoe de Israëlieten -vanuit het beeld van de potterbakker- een beroep doen op God: ‘Toch, HEER, bent U onze vader, wij zijn de klei, door U gevormd, wij zijn het werk van uw handen. Laat uw grote toorn toch varen, HEER.’ In zijn genade maakte God een einde aan hun straf. En die genade van God wordt helemaal werkelijkheid in Jezus. Jezus -Gods eigen Zoon, zelf God- laat zich een man van klei maken. Een mens. Kwetsbaar, kneedbaar en uiteindelijk ook breekbaar. Jezus neemt ons oordeel op zich. Hij gaat de hitte van de oven in, Hij ondergaat de hitte van Gods oordeel. Hij laat zich stukslaan in onze plaats. Dat is de ultieme genade van God, dat het oordeel dat jou moet treffen door Jezus ondergaan wordt. Dan heb ik het over het oordeel van de jongste dag. Dat oordeel dat ons nog te wachten staat, heeft Jezus al gedragen. Als je dat voor jou wil laten gelden kun je het oordeel met vertrouwen tegemoet zien.

 

Hoe wordt het evangelie van Jeremia 18 praktisch in je leven? Drie dingen. 1) Denk niet dat je niet kunt veranderen. Dan doe je echt tekort aan dit evangelie. Je bent nog kneedbaar. En God heeft geduld met je en geeft je nog tijd. In Christus heb je zelfs een zee van tijd. Elke dag mag je leven vanuit zijn genade. Het komend oordeel drukt niet meer op je. Je hoeft niet door de oven. 2) Bekeer je van zonden. Maak daar werk van. Bid om de kracht van Gods Geest. Ga de strijd aan en geniet ervan wanneer het lukte de zonde in je leven te weerstaan. 3) Wijd je leven aan God. Veel vormen en rituelen geven God een plek in het dagelijks leven. In onze tijd staan die vormen en rituelen onder druk. Maar bedenk dat ze juist zo helpend zijn: Bijbel lezen en bidden aan tafel, je dag beginnen met God, de zondag invullen met kerkgang, een bijbelstudievereniging. Zo wijd je je leven aan God. God gaat centraal staan als je Hem centraal zet. Volgens Jeremia 18 heb je als klei een actieve rol: vorm je naar de hand van de pottenbakker. Want Hij weet hoe je er als mens op zijn mooist uitziet. Amen.