Waarom zou je geloven?

22 december 2024

Er is wel erfzonde maar geen erfredding: het gaat niet eerlijk maar genadig.

Lezen: Romeinen 3

Tekst: Romeinen 3:25-26 en v/a 20 HC

‘Waarom zou je geloven?’ dat is de vraag voor vanmiddag. Een deelonderwerp dat ik daarbij ook aandacht geef is apologetiek. Apologetiek wil zeggen dat je je geloof verdedigt. Je legt verantwoording af van je geloof. Je rechtvaardigt jezelf als gelovige tegenover anderen. Je zegt: ik geloof want...

 

Ja, waarom geloof jij? Waarom geloof ik? Waarom zou je gaan geloven of blijven geloven? Een paar weken geleden las ik in het Nederlands Dagblad een artikel waarin gezegd werd: het is een positief uitvallende kosten- batenanalyse. In dat artikel werd een boek van Paul Seabright besproken: The Divine Economy. Hij zegt: de baten van het geloof wegen op tegen de kosten. Dat is volgens Seabright de ‘economie van de religie’. Misschien denk je nu, dat concept ken ik: ik geloof omdat ik later in de hemel wil komen. Voor jou wegen de kosten -een leven lang geloven- op tegen de baten: de eeuwigheid in de hemel mogen doorbrengen.

 

Maar Seabright heeft het in zijn boek over baten in het hier en nu. Dat maakt het interessant. Waarom zitten er vooral vrouwen in Pinksterkerken in Latijns-Amerika? Omdat ze daar voor het eerst een plek vinden waar ze worden gezien. Het geeft zelfvertrouwen, het geeft hen een identiteit. In het boek gaat het ook over een arme vrouw in Ghana die waterflesjes verkoopt aan automobilisten die stilstaan voor het stoplicht. Zondags gaat ze naar de kerk. Van haar schamele inkomen geeft ze in de collecte. Waarom? Omdat het haar meer oplevert: één keer per week draagt ze een mooie jurk, wordt zij door vriendelijke mensen begroet, zingt ze samen met anderen in een koor, maakt ze vrienden. De baten wegen voor haar op tegen de kosten.

 

Ook hier in Nederland werkt het zo. Geloof biedt zingeving en moreel richtingsgevoel. Geloof geeft verbondenheid en bemoediging. Het geeft zekerheid en vreugde in het leven. Dat zijn dingen in het heden. Dat levert geloof nu op, niet pas later in de hemel. Religie speelt in op belangrijke behoeften van de mens. Mensen willen geliefd worden. Mensen kunnen niet goed tegen leegte, ze hebben de behoefte om dat op te vullen. In de prekenserie over het boek van Tim Keller In alle redelijkheid ging het vanuit hoofdstuk 10 over het ‘Godvormig gat’ in het hart van ieder mens. Mensen hebben het nodig om ergens voor te leven. Keller zegt dan: onze verlangens worden het best vervuld door God.

 

Nu zit je hier misschien met wat dubbele gevoelens naar te luisteren. Aan de ene kant zie je dat de motivatie om te blijven geloven bij veel mensen wegvalt. Kerken krimpen. Dan is het hoopvol om zo’n verhaal te horen over mensen die juist wel gaan geloven. Maar aan de andere kant denk je: een positief uitvallende kosten- batenanalyse is toch geen goede reden om te gaan geloven? Maar laat die vraag dan even terugkomen bij jezelf: waarom geloof jij, heb je dat duidelijk voor jezelf? Je bent er mee opgevoed en opgegroeid. En ik hoop dat je geniet van je plek in de gemeenschap. Maar hoe zou jij mensen ervan willen overtuigen om te gaan geloven? Dat is die apologetiek.

 

Wat mij raakt zijn twee verhalen uit de Bijbel: Matteüs 20:1-16 en het verhaal van Job. In Matteüs 20 gaat het over de werkers in de wijngaard en Job is die man die alles kwijtraakt. In beide verhalen zitten hele diepe en mooi motieven om te geloven. Laten we dat maar eens gaan bekijken, daarna kom ik nog op Romeinen 3.

 

Ik hoop dat het verhaal van Matteüs 20 een beetje bekend is. Een landheer gaat ‘s ochtends vroeg naar een markt, wij zouden zeggen een soort arbeidsbureau, waar hij dagloners zoekt voor het werk in zijn wijngaard. Die dagloners zijn mensen die geen vast werk hebben, maar door zich voor een dag te verhuren hopen zij genoeg geld te verdienen om ‘s avonds eten te kunnen kopen voor zichzelf en hun gezin. Dat is ook wat de landheer hen belooft: één denarie. Maar om een uurtje of negen haalt hij nog wat arbeiders op, om twaalf uur nog wat en zelfs om vijf uur ‘s middags nog een paar. Om zes uur is de werkdag voorbij en geeft hij zijn rentmeester de opdracht om de dagloners uit te betalen, te beginnen bij degenen die het laatst zijn gekomen. Tot hun grote verrassing krijgen zij een denarie, een dagloon. Genoeg om eten van te kunnen kopen voor zichzelf en hun gezin. Is dat even geluk hebben. Blij vertrekken ze naar huis. Degenen die achter in de rij staan en die om zes uur ‘s ochtends zijn begonnen, zien wat er vóór hen gebeurt. Zij rekenen zich rijk: als één uur werken hier al een dagloon oplevert dan krijgen zij twaalf keer een dagloon. Maar als ze aan de beurt zijn: één denarie, precies wat met hen was afgesproken. En dan worden ze kwaad: wat is dit? Dit is niet eerlijk.

 

Maar de landheer zegt: je hebt gekregen wat we hadden afgesproken. Ik behandel jou niet oneerlijk. Maar bovendien: mag ik niet goed zijn voor mensen? Want dat is wat deze landheer doet: hij is goed voor mensen. Hij gunt al deze dagloners een bestaan. Dat is toch mooi? Ja, maar verplaats je nu eens in zo’n dagloner die daar de hele dag gewerkt heeft van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat in de brandende zon. Best heftig. Stel je staat de dag erna weer op de markt, je hebt immers weer werk nodig. Het is zes uur ‘s ochtends. Dan zie je deze landheer weer aankomen. Wat doe je? Zeg je: ik, ik, neem mij! Of kruip je een beetje weg en denk je: zoek het uit, hier heb ik dus geen zin in. Of denk je: als ik nu niet mee ga kan ik misschien nog met de ronde van twaalf uur mee, of misschien zelfs die van vijf uur. Dan hoef ik lekker maar één uurtje te werken voor hetzelfde geld.

 

Maar het zou zomaar kunnen dat je dan niet wordt gevraagd. Dan heb je dus geen geld die dag. Of je denkt: ik ga wel met een andere baas mee. Maar dat blijkt een vervelende vent die je keihard laat werken, je geen pauze gunt en aan het eind van de dag zegt: ik heb even geen geld, kom morgen maar terug.

 

Overweeg dit eens, waarom zou je niet gewoon genieten van de goedheid van die landheer? Jij gaat zes uur ‘s ochtends met hem mee. Je bent sowieso verzekert van je dagloon, dat is al een heerlijk gevoel. Maar daarnaast heb jij de hele dag plezier om wat er die avond gaat gebeuren. Je ziet mensen om negen uur komen, om twaalf uur, om vijf uur, en je ziet nu al hun verbaasde gezichten voor je als zij straks ook die denarie in hun hand gelegd krijgen. De hele dag werk je met een glimlach op je gezicht want jij weet wat er om zes uur gaat gebeuren, hoe die anderen verrast zullen worden en met grote ogen naar het geld in hun hand zullen kijken. Heerlijk, wat kun je daar van genieten. Elke dag weer.

 

Snap je wat ik bedoel? Vaak wordt deze gelijkenis zo uitgelegd dat het gaat over mensen die pas op latere leeftijd tot geloof komen. Dat we daar niet jaloers op moeten zijn omdat zij hun hele leven lekker hun gang konden gaan en dan toch nog gauw even de hemel binnenwippen. Maar ik leg het liever zo uit: stel er was geen hemel of hel, na de dood was er niets. Je leven op aarde is je leven en daarna is het voorbij. Zou je dat leven dan in de nabijheid van God willen doorbrengen, gewoon omdat God goed is en je daarvan wilt genieten? Omdat je wilt meemaken hoe Hij mensen verrast en hun een leven gunt? Denk aan hoe dat gaat met je werk. Er zijn mensen die werken voor hun geld. Er moet nou eenmaal geld binnenkomen en dus doe je je werk. Maar er zijn ook mensen die doen hun werk omdat ze ervan genieten, en ja, mooi meegenomen, ze krijgen er nog geld voor ook. Zo kun je ook geloven. Je geniet van Gods goedheid voor jou en voor anderen. Je wilt je leven -al was het aardse leven het enige- dichtbij Hem doorbrengen.

 

We gaan naar Job. Job was de man die alles kwijtraakte: zijn bezit, zijn gezin, zijn vrouw, zijn gezondheid. Toch bleef Hij geloven. Vaak wordt dat als het spannende punt gezien in het boek Job: kun je blijven geloven als je alles kwijtraakt, als je zo moet lijden? Maar iets anders is minstens zo spannend: is er op aarde iemand die God dient om wie Hij is? Ik denk dat dit de inzet is van het boek Job. Wij krijgen een blik in de hemel. De duivel probeert God te raken in zijn wezen. De duivel zegt: God, de mensen dienen u alleen maar omdat u ze verwent. Neem Job. Schatrijk, natuurlijk dient hij u. Dat is logisch, je bijt niet in de hand die je voedt. Wat de duivel hier doet is God naar beneden halen, naar het niveau van de afgoden. Denk aan de preek van vorige week: in alle godsdiensten draait het om ruilhandel. Ik geef iets, maar dan moet de godheid mij iets geven. De vrouw van Job zegt: nu je niets meer krijgt van God kun je Hem beter vaarwel zeggen.

 

Dat staat hier op het spel: is God anders? Zijn er mensen die God dienen om wie Hij is? Ik geef daar een voorbeeld bij: de dochter van een miljonair moet de jongens van zich afslaan. Allemaal zeggen ze: ik hou zo van je. Maar zij denkt, ze houden van het geld van mijn vader. Hoe komt zij er achter wie werkelijk van haar houdt, gewoon om wie zij is? Door afstand te doen van haar recht om te erven. Grote kans dat veel van die jongens opeens niet meer geïnteresseerd zijn. Is dat ook niet wat er gebeurt in het verhaal van Job? God geeft de duivel de ruimte om Job alles af te nemen. Wat blijft er dan over van God? Toch blijft Job God dienen en liefhebben. Job houdt van God om wie Hij is en niet om wat Hij geeft.

 

Twee verhalen, Matteüs 20 en Job. Op de vraag ‘waarom zou je geloven?’ zou mijn antwoord zijn: omdat ik ontdekt heb wie God is. Hij is goed. Voor mij en voor anderen. Hij gunt ons een leven. Gewoon nu, hier op aarde. En ja, straks in de hemel nog mooier, ik weet het. Maar zelfs als dat er niet was is leven hier op aarde met God mooier dan zonder God. Vraag je eens af: wat motiveert jou om te geloven? Ga die vraag aan en doordenk hem voor jezelf. Ik denk dat het je geloof sterker maakt.

 

We gaan naar Romeinen 3. Het hele hoofdstuk is mooi, maar luister nog even naar vers 25-26. ‘Hij (Jezus) is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee toont God zijn gerechtigheid, want in zijn verdraagzaamheid gaat Hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan, om nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid te bewijzen: Hij laat zien dat Hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.’ Als antwoord op de vraag ‘Waarom zou je geloven?’ wordt hier gezegd: zo krijg je vrijspraak. Daar gaat een vooronderstelling aan vooraf: je was veroordeeld. Dat is ook precies wat Paulus in Romeinen 1-2 zegt: zowel Joden als niet-joden schieten tekort in hun liefde voor God. ‘Er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet één.’ Niemand doet wat God van een mens zou mogen verwachten.

 

Ik kan me voorstellen dat je nu denkt: kan ik er wat aan doen? Zo ben ik geboren. Het lukt me gewoon niet. Ik doe zonden, ja. Nu staat er in v/a 20 van de Catechismus iets opvallends. We hebben dat zojuist gelezen: ‘Krijgen dan alle mensen door Christus het heil terug, zoals zij in Adam veroordeeld zijn?’ Antwoord: ‘Nee, maar alleen zij die door waar geloof bij Hem worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen.’ Het stukje ‘in Adam veroordeeld’ duidt op de erfzonde. De vraag die hier gesteld wordt is: maar is er dan ook erfredding? Dat klinkt eerlijk: allen in Adam veroordeeld, allen in Christus vrijgesproken. Maar zo gaat het niet, er is geen erfredding. Alleen zij krijgen het heil terug die in Jezus geloven. Het gaat niet eerlijk, maar genadig.

 

Waarom is dat genade? Daarvoor gaan we terug naar Romeinen 3: God bewijst zijn gerechtigheid door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft. Wat is Gods gerechtigheid? Vers 21 zegt dat de Wet en de Profeten al van Gods gerechtigheid getuigden. ‘Wet en Profeten’ dat is het Oude Testament. Daar ontdek je: God gerechtigheid is dat Hij vast houdt aan zijn plan met de mens. Dat God vasthoudt aan zijn relatie met de mens. Dat God vasthoudt aan zijn verbond. God doet wat Hij zegt. Het Oude Testament werkt dat zo uit: God doet wat Hij zegt in vloek en zegen (Deuteronomium 11:26 en 29, 30:19, Jozua 24). Maar dan licht daar Gods genade op. Genade is niet dat God het kwaad ongestraft laat. Maar God liet zijn eigen Zoon, Jezus Christus, de vloek dragen. Daarom kan Paulus zeggen: ‘in zijn verdraagzaamheid gaat God voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan, om nu, in deze tijd zijn gerechtigheid te bewijzen. Hij spreek iedereen vrij die in Jezus gelooft.’ Romeinen 3 zegt: pak die vrijspraak door geloof in Jezus. In 2 Korintiërs 5 verwoordt Paulus het zo: ‘Namens Christus vragen wij u dringend: laat u met God verzoenen’ (20). God doet niet aan ruilhandel. God geeft genade. Mooi is het om te zien dat God ons telkens weer uit dat systeem van ruilhandel wil trekken. Van nature stellen wij al gauw de vraag: wat levert het mij op? Maar Jezus laat met zijn leven op aarde zien dat het ook anders kan. Jezus ging naar de aarde met de vraag: wat levert het de ander op? Dat maakt religie tot geloof.

 

Wat je nu moet doen is je geloof koesteren. Wees zuinig op je geloof. Leef er uit, voed het, verzorg het. Dat doe je door naar Gods stem in de Bijbel te luisteren, door de omgang met Hem te zoeken in je gebed, je doet het door naar de kerk te gaan en je dit evangelie te laten aanzeggen. Wees zuinig op je geloof. Je ontving het van God. Op de vraag ‘Waarom zou ik geloven?’ zou ik zeggen: de kosten wegen niet op tegen de genade. Amen.