Wat is het teken van onze onderlinge liefde?

21 januari 2018

Vanuit wijkraad oost is mij gevraagd een preek te houden over het ambt aller gelovigen. Wat is dat en hoe geef je het concreet vorm?

Lezen: 1 Petrus 2:4-10, 3:8, 4:7-11, 5:12-14

Tekst: 1 Petrus 5:14

Broeders en zusters, jongens en meisjes, wat hebben wij met elkaar? Heb je daar wel eens over nagedacht? Op die vraag zijn verschillende antwoorden te geven. Je kunt zeggen ‘niets’. Misschien voel je het zo: ik heb eigenlijk niets met die mensen. Dat zou ik heel jammer vinden. En ik gun je zoveel meer. Je kunt dat ‘niets’ trouwens nog op twee manieren zeggen. Je kunt ermee zeggen: ik heb ze niet nodig, wat moet ik met ze? Je kunt er ook mee zeggen: ik merk dat ik niks met ze heb maar dat vind ik heel jammer, daardoor voel ik me vaak alleen.

 

Het kan natuurlijk ook nog zijn dat je zegt: wij hebben wel iets met elkaar, maar wat dat precies is vind ik lastig te benoemen. Laten we daar dan naar op zoek gaan. Het kan toch niet zo zijn dat we net als in een bioscoop toevallig met elkaar in één ruimte zitten omdat we hetzelfde programma volgen. Als ik naar de bioscoop ga zit ik ook met allerlei mensen in één zaal omdat we nou eenmaal geïnteresseerd zijn in dezelfde film. Maar verder heb ik niks met die mensen. Ik begin ook niet allerlei gesprekken met ze. We zitten gewoon allemaal naast elkaar naar voren te kijken. Maar zo kan dat in de kerk toch niet zijn? Toch lijkt het daar wel vaak op. Iemand vertelde mij: ik ga soms naar de kerk, kom binnen, ga zitten, ga na de dienst weer naar huis, en dan heb ik niemand gesproken. Dat doet mij zeer. Dat is toch niet hoe een kerk hoort te zijn? Geen verbondenheid voelen waar die wel hoort te zijn maakt dat je je heel eenzaam voelt.

 

Het ambt aller gelovigen

De vraag wat wij met elkaar hebben speelt op de achtergrond wanneer we gaan nadenken over het ambt aller gelovigen. Die term duidt erop dat je als gemeentelid een taak hebt. Niet alleen ouderlingen, diakenen en dominees hebben een taak (ambt), nee, op het moment dat je lid bent van de gemeente komt er een roeping op je af. En die roeping is dat je naar elkaar omziet. Dat kun je niet uitbesteden aan de ouderlingen, diakenen en dominee. Zo van: die zijn daarvoor geroepen, die moeten dat nu ook maar doen. Ik zal later in de preek uitleggen wat het verschil is tussen het bijzonder ambt (ouderling, diaken, dominee) en het ambt van alle gelovigen. Dat ‘uitbesteden’ is ook de aanleiding voor de wijkraad om hier een preek over te willen. Afgelopen maandag hebben we het daar op onze vergadering nog even over gehad. Eén van de ouderlingen vertelde: soms zeggen mensen tegen mij ‘die en die zie ik nooit in de kerk.’ Waarop deze ouderling tegen dat gemeentelid zei: ‘oké, en wat doe jij daaraan?’ Snap je het? Omzien naar elkaar in de gemeente is niet alleen maar een taak van ouderlingen, diakenen en dominees. Dat is een taak die iedereen heeft.

 

Gelukkig gebeurt dit ook. Dat weet ik. Ik hoor daar hele goede verhalen over. Het is dus niet zo dat de afwezigheid van onderling omzien de reden is voor deze preek. Ook niet dat we vinden dat het te weinig zou gebeuren. Wel denken we dat het beter kan. Maar het diepste motief om het hierover te hebben met elkaar is dat het zoveel kracht heeft. Dat het zo’n meerwaarde heeft voor het gemeenteleven. We doen onszelf tekort wanneer we dit onbenut laten liggen.

 

De onderlinge liefde zichtbaar en voelbaar maken

Bovendien is het een bijbelse opdracht. God wil dat wij de onderlinge banden in de gemeente zichtbaar maken. Voelbaar zelfs. Dat is wat er staat in 1 Petrus 5:14. Petrus zegt: ‘Groet elkaar met een kus als teken van uw onderlinge liefde.’ Nu is het niet zo dat je dit één-op-één moet overzetten naar vandaag. Dus dat wij elkaar een kus moeten geven bij binnenkomst in de kerk. In de christelijke kerk van de eerste eeuwen was de kus een zichtbare uiting van de onderlinge liefde. Dat je in de gemeente met elkaar verbonden bent werd zo letterlijk voelbaar. Je komt deze kus op meerdere plaatsen in het Nieuwe Testament tegen, aan het einde van verschillende brieven van Paulus (Romeinen 16:16, 1 Korintiërs 16:20, 2 Korintiërs 13:12, 1 Tessalonicenzen 5:26). ‘Groet elkaar met een heilige kus’, schrijft hij dan. Volgens Petrus is die kus een teken van de onderlinge liefde in de gemeente. En tot die onderlinge liefde spoort hij in zijn brief aan. Hoofdstuk 3:8: ‘Wees allen eensgezind, leef met elkaar mee, heb elkaar lief als broeders en zusters, wees barmhartig en bereid de minste te zijn.’ En in 4:8 schrijft Petrus: ‘Heb elkaar vóór alles innig lief.’ Vers 9: ‘Wees gastvrij voor elkaar.’ Vers 10: ‘Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de andere daarmee te helpen, zoals het goede beheerders van Gods veelsoortige gaven betaamt.’

 

Wat je met elkaar hebt in de gemeente

In hoofdstuk 2:9-10 had Petrus ook al gezegd wat daar onder ligt: als gemeente van Jezus ben je een eenheid: ‘u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht.’ Dat is uiteindelijk het antwoord op de vraag wat wij met elkaar hebben: ieder van ons is door God uitgekozen om erbij te horen. God heeft ons gekocht. Hij heeft ons bij elkaar geplaatst en tot een volk gemaakt. Wij hebben dezelfde Vader en dat maakt ons tot broers en zussen van elkaar. Wij vormen een gezin, het kerkgezin. Maar waarom wil God dat die onderlinge band zichtbaar wordt, voelbaar zelfs - toen in die kus? Ik denk aan wat er in hoofdstuk 3:10-11 staat: goede relaties maken je gelukkig. Want als God ons in de gemeente aanspoort om elkaar lief te hebben, dan betekent dat aan de ene kant dat God wil dat ik mijn broeder en zuster liefheb en dat uit. Maar aan de andere kant betekent het ook dat God wil dat ik door mijn broeder en zuster geliefd wordt en dat merk. God wil je door je broeder of zuster zijn liefde geven. Daarnaast is het ook zo dat goede onderlinge banden in de gemeente tot Gods eer zijn. In hoofdstuk 4:11 staat: ‘zo (wanneer je elkaar helpt, lief hebt en naar elkaar omziet) doet u alles tot eer van God, dankzij Jezus Christus, aan wie alle eer en macht toekomt, voor eeuwig.’ Wanneer wij elkaar liefhebben, zie je iets van de kracht van God en Jezus. Dus vanwege zijn eer en om jou gelukkig te maken zegt God: maak de onderlinge band in de gemeente zichtbaar en voelbaar.

 

De kus

Maar moet dat perse met een kus? Dat denk ik niet. Die kus paste in de cultuur van toen. Je kuste elkaar als familie bij wijze van begroeting; doen velen van ons nog steeds. Maar ook in een hechte vriendschap kusten mensen elkaar als groet, ook mannen onderling. Denk aan de judaskus, de kus waarmee Judas Jezus verraadde. Blijkbaar was de kus als groet normaal in de kring van de discipelen. In Italië wordt de kus nog steeds gebruikt als begroeting, zowel bij vrouwen onderling als mannen onderling. In de bijbel kom je ook het kussen van een koning tegen. Psalm 2 zegt: ‘Bewijs eer aan zijn zoon met een kus’ (vers 12). Dan is de kus een teken van eerbied en nederigheid. In Lucas 7 lees je over een vrouw die Jezus’ voeten kust (vers 38). Later is de heilige kus, waar we vanochtend over lezen, tot een liturgisch ritueel geworden in de kerk. In een liturgisch voorschrift van het bisdom ‘s Hertogenbosch dat ik op internet vond staat die liturgische kus nog steeds. Niet om mensen te kussen maar verschillende voorwerpen: het altaar en de bijbel.

 

Zoeken naar een teken van onze onderlinge liefde

Maar hebben wij als gemeente een teken waarmee we onze onderlinge liefde zichtbaar en voelbaar maken? Vanuit de bijbel denk ik aan de voetwassing (Johannes 13). Ik weet dat er een vrouwenbijbelstudieclub is die dat wel eens gedaan heeft. We hebben het trouwens ook een keer hier in smidse gehad bij binnenkomst van de kerk. Ik denk ook aan het elkaar een hand geven; in de bijbel kom je de ‘broederhand’ tegen (Galaten 2:9). Op de wijkraad werd nog genoemd het elkaar op de schouder slaan in een omhelzing. Misschien vooral iets voor mannen. Het zit ook niet vast op één teken. Onderlinge liefde wordt zichtbaar in het elkaar sowieso groeten, in een kaartje dat je stuurt, in een gesprek dat je aanknoopt. Wat mij heel diep raakte was hoe mensen naar voren kwamen om een gebedsbriefje op te halen (7 januari, morgendienst). Dat raakte mij als een hele diepe uiting van verbondenheid: we willen voor elkaar bidden. Zo ben je priester voor elkaar (1 Petrus 2:9).

 

Ongemakkelijk dichtbij

Tegelijk komt het heel dichtbij. Zo ervaar ik dat. Zo ervaren mensen dat ook wanneer iemand hun voeten wast. Ik kan me voorstellen dat je er niet aan moet denken. En elkaar als mannen altijd maar omhelzen, dat moet je ook maar net willen. In het Nederlands Dagblad stond laatst een artikel over een kerkdienst waarin de rijen stoelen zo waren neergezet dat je de hele dienst in het gezicht van een ander keek. Dat is heftig! Dat de bijbel je aanspoort om de onderlinge band die we in de gemeente met elkaar hebben zichtbaar en voelbaar te maken, kan je een ongemakkelijk gevoel geven. Want lang niet iedereen ligt je en dan moet je toch contact maken. Je verbinden met een ander kun je als een belasting ervaren. Want dingen van elkaar weten betekent ook vaak dat je er iets mee moet. Het is veel gemakkelijker om je afzijdig te houden. Maar Petrus zegt in zijn brief dat je gaven hebt ontvangen (4:10-11). En als God je de gaven geeft dan wil Hij je ook helpen om ze in te zetten. Probeer jij het, verbonden zijn met je broeders en zusters? Probeer jij naar anderen om te zien, gastvrij te zijn, met elkaar mee te leven? Let op het verschil tussen onmacht en onwil. Het kan zijn, door allerlei redenen, dat je wat minder mogelijkheden hebt om uiting te geven aan de onderlinge band. Neem dan de ruimte die je nodig hebt. Maar pak jezelf aan als je merkt dat je er gewoon geen zin in hebt. Dat kan voortkomen uit trots: ik doe dat niet. Of luiheid: kost me allemaal tijd. Of gemakzucht: het boeit me niet. Of hardheid: mensen die problemen hebben moeten ze zelf maar oplossen. Op de nieuwe hemel en aarde krijg je zo’n houding niet voor elkaar. De nieuwe hemel en aarde is een samenleving. Door God gevormd, waarin Hij centraal staat en waarin Hij aanbeden wordt. Maar het is nog steeds een samenleving van mensen. En de christelijke gemeente is daar een voorproef van.

 

Liefde breekt de ban van je terugtrekken in jezelf

Het mooie van de opdracht om zichtbaar en voelbaar uiting te geven aan de onderlinge liefde is dat jij zo liefde ontvangt. Ik noemde dat al even. Als God ons aanspoort om elkaar lief te hebben en dat zichtbaar en voelbaar te uiten, dan wil Hij niet alleen dat ik mijn broeder en zuster liefheb, maar ook dat zij mij liefhebben. God wil dat er mensen zijn die mij liefhebben op een manier dat ik dat merk. Als ik daarover nadenk dan smelten mijn trots, hardheid, gemakzucht en luiheid als sneeuw voor de zon. Moet je nagaan wat God allemaal gedaan heeft om er voor te zorgen dat ik liefde ontvang van mijn medemens. Hij kocht mij. Hij vormde een gemeente. Hij plaatst mij daarin. Hij kocht nog veel meer mensen. Hij brengt ons samen. Hij geeft gaven. Hij geeft de opdracht om elkaar lief te hebben. God wil dat jij door je broeders en zusters geliefd wordt. Zichtbaar en merkbaar. Dat is zo bevrijdend: door liefde breekt God de ban van de neiging je terug te trekken in jezelf.

 

Versterking van de miniwijk

Hoe kunnen wij nu de onderlinge band die we met elkaar hebben in de gemeente concreet vormgeven? Een speciaal teken om die onderlinge liefde te uiten hebben we niet. Geen heilige kus of zoiets. Belangrijker is dat we de onderlinge band vormgeven. Misschien zegt iemand: 1600 mensen is veel te veel om contact mee te hebben. Eens. Dat je elkaar hier in de kerk ziet kun je trouwens gerust uitbouwen naar een praatje maken. Voor of na de dienst of in de bank, juist ook met iemand die je nog niet kent. En ook als je elkaar niet kent kun je elkaar nog wel groeten. Je maakt toch deel uit van de gemeente? Wij kennen elkaar in Christus. Maar voor nauwere vormen van meeleven en omzien naar elkaar denk ik aan de miniwijk (de adressen die dezelfde ouderling en diaken hebben). In ons visiedocument Kerk van koning Jezus in Heemse wordt dit ook benoemd. De kerkenraad wil de komende tijd heel nadrukkelijk werken aan de versterking van de miniwijk: omzien naar elkaar, met elkaar meeleven, elkaar ontmoeten, samen de bijbel open hebben, samen bidden, echt het geloof en het leven met elkaar delen. Als je daar mooie woorden aan wilt geven gaat het over onderling pastoraat en diaconaat.

 

Dat geeft me gelijk gelegenheid om het verschil tussen het bijzonder ambt en het ambt van alle gelovigen uit te leggen. Allereerst is het belangrijk om te zeggen dat er geen scheefgroei tussen die twee mag zijn. Wanneer een van beiden gaat overheersen komt de ander in het gedrang. Het is niet goed als je denkt dat voor het omzien naar elkaar de ouderlingen, diakenen en dominees in het leven zijn geroepen en dat jij dat dus niets hoeft te doen als gewoon gemeentelid. Iedereen heeft de roeping om dat te doen. Andersom is het ook niet goed wanneer er geen ouderlingen, diakenen en dominees zouden zijn. Want het is hun taak om het onderlinge gemeenteleven te coördineren: zij moeten ervoor zorgen dat het gebeurt.  Ook letten zij erop of er mensen zijn die niet in beeld zijn bij de wijk, zij houden overzicht over het geheel van de wijk. Ze doen ook zelf bezoeken, daarin geven de ouderlingen het opzicht en tucht vorm, de diakenen de steunverlening. Daartoe zijn ze geroepen. Maar dat op een bezoekje de bijbel open gaat en met elkaar leest en bidt, daar hebben ambtsdragers geen patent op. Dat mag iedereen doen.

 

Door God bij elkaar geplaatst

In de miniwijk heb je elkaar niet uitgekozen. Je woont toevallig bij elkaar in de buurt. Dat geldt ook voor de kerk als geheel. De gemeentegrenzen zijn geografisch. We zeggen: je hoort bij een bepaalde kerk omdat je op dat grondgebied woont. Het idee daarachter is dat je elkaar in de kerk niet uitkiest. Je wordt door God bij elkaar geplaatst. Je ontvangt elkaar uit de hand van God. Het mooie daarvan is dat je leert liefhebben. Jezus zei: ‘Is het een verdienste als je liefhebt wie jullie liefhebben?’ (Lukas 6:32, zie ook 14:12). De gemeente is een leerschool. Werkplaats van de heilige Geest. Hij wil je veranderen en vernieuwen juist in de contacten met mensen waar liefhebben niet vanzelf gaat.

 

Wat je nu concreet kunt doen staat in die paar sleutelverzen van Petrus’ brief. Hoofdstuk 3:8: wees eensgezind, leef met elkaar mee, heb elkaar lief als broeders en zusters, wees barmhartig en bereid de minste te zijn. Hoofdstuk 4:9 voegt daar nog aan toe: wees gastvrij voor elkaar. En 2:9 zegt: bid voor elkaar, want je bent een priester. Zo ontstaat in de kerk al iets van die samenleving van de nieuwe hemel en aarde. Wie er naar uit ziet om daar straks van te genieten hoeft er niet langer op te wachten. Het mag nu al beginnen. Amen.