Wie avondmaal wil vieren moet de gemeente liefhebben

27 oktober 2002

Je kunt niet avondmaal vieren en de gemeente van Jezus links laten liggen, want avondmaal vieren en samen een gemeente zijn hebben alles met elkaar te maken.

Lezen: 1 Korintiërs 11:17-34

Tekst: 1 Korintiërs 11:29

Ik steek in bij 1 Korintiërs 11:29: ‘Want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf.’ Een zin die ons bekend in de oren klinkt omdat hij in avondmaalsformulier 1 en 2 wordt aangehaald. En ik weet niet hoe dat bij u en jou is, maar ik vind het een beklemmend zinnetje. Ik voel me er vaak wat ongemakkelijk door, want ik wil mezelf ‘geen oordeel eten en drinken’. Maar wat is dat eigenlijk?

 

Volgens mij wordt vaak gedacht dat het in dit vers gaat om het achteloos gebruiken van het avondmaal, zonder een goede zelfbeproeving. ‘Niet beseffen dat het om het lichaam van de Heer gaat’ (NV51: het lichaam niet onderscheiden) betekent dan dat je te gemakkelijk denkt over de diepe betekenis van het avondmaal en dat je het offer van de Here Jezus niet voldoende op waarde weet te schatten. Wat je vervolgens doet als oprecht gelovige is proberen heel goed na te denken over het lijden en sterven van de Here Jezus en in jezelf onderzoeken of je daaruit wil leven. Maar zelfs dan kan er soms nog een stuk onrust blijven zitten: heb ik ‘het lichaam wel voldoende onderscheiden’? Ben ik wel diep genoeg gegaan?

 

Die onrust is jammer en beïnvloedt je kijk op het avondmaal. Waar Christus troost en zekerheid wil geven, zit bij ons vaak nog allerlei twijfel. Vanmiddag wil ik je juist Jezus’ liefde laten zien, want wat is Hij liefdevol. Ook in het gedeelte dat we gelezen hebben, 1 Korintiërs 11:17-34.

 

Wie avondmaal wil vieren moet de gemeente liefhebben. Dat is wat Jezus wil zeggen met zijn opmerking: ‘Want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf.’ In 1 Korintiërs 11:17-34 waarschuwt de Here Jezus voor een verkeerde manier van avondmaal vieren. Dat heeft betrekking op de gemeente van Korinte, als de gemeente daar samenkomt is dat niet tot zegen maar tot schade. Wat was het geval? Er werd niet omgekeken naar de armen. Ze werden aan hun lot overgelaten op de manier van: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften (Jakobus 2:6). De apostel Paulus schrijft in vers 22: ‘Of veracht u de gemeente van God en wilt u de armen onder u vernederen? Wat moet ik hierover zeggen? Moet ik u soms prijzen? Dat doe ik in geen geval.’ Want niet omkijken naar de armen treft niet alleen deze armen zelf, het treft de gemeente. Niet alleen die armen zijn uit beeld maar ook het idee van wat het is om samen een gemeente te zijn. Wie zoiets doet, een deel van de gemeente domweg niet zien staan, die heeft niet begrepen waar het Christus om gaat met zijn gemeente. Vandaar dat Paulus zegt: ‘Ik vraag u: veracht u de gemeente van God?’

 

Vanaf vers 23 volgen de instellingswoorden van het avondmaal die we bijna kunnen dromen omdat ze bij iedere viering worden voorgelezen. Het is goed dat we ze bijna kunnen dromen maar daardoor wordt ons zicht op wat er omheen staat vertroebeld. Zo kan de overgang van vers 29 naar 30 ons ook heel rauw op het dak vallen: ‘Daarom zijn er onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven.’ En dat na die mooie woorden over het avondmaal. De vraag is: waarom begint Paulus over het avondmaal als hij de gemeente waarschuwt dat elkaar niet zien staan binnen de gemeente niet mag? Omdat wie avondmaal wil vieren de gemeente moet liefhebben. Wie de gemeente veracht, veracht Jezus zelf. De armen niet zien staan binnen de gemeente is de gemeente verachten. Dan misken je het feit dat de Here Jezus je aan elkaar gegeven heeft binnen de gemeente. Wie dat doet veracht Jezus zelf. Je wilt niet rekenen met wat Jezus wil op dit punt. Je wilt niet rekenen met wat Jezus wil met zijn gemeente. Het is de gemeente waar Hij zijn bloed voor heeft gegeven, waarvoor Hij zijn lichaam heeft laten doorboren. En dan zijn we rond: wel voor jezelf deel willen hebben aan het offer van Jezus maar tegelijk zijn genade niet gunnen aan anderen in de gemeente, dat is gevaarlijk. Dat is vloeken, Jezus op zijn hart trappen. Dat is vers 27: ‘Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en bloed van de Heer.’ Op onwaardig wijze eten en drinken is niet onvoldoende stilstaan bij de diepte van Jezus’ lijden, nee het betekent dat je die scheiding maakt: zelf deel willen hebben aan de genade maar die niet gunnen aan een ander in de gemeente. Maar dan ben je ook zelf die genade niet meer waard.

 

Hoe moet je nu vers 29 lezen: ‘Want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf.’ Het lichaam in vers 29 dat is de gemeente. En niet beseffen dat het om het lichaam van de Heer gaat (NV51: het lichaam niet onderscheiden) betekent: niet het juiste zicht hebben op de gemeente. Dat was toch het probleem in Korinte? Daar gaat het toch over in de verzen 17-34? Dat zie je al aan de conclusie in vers 33: ‘Daarom, broeders en zusters, wees gastvrij voor elkaar wanneer u samenkomt voor de maaltijd.’ Zie naar elkaar om. Laat uw samenkomen liefdevol zijn. ‘Dan leiden uw samenkomsten tenminste niet tot uw veroordeling’ (vers 34). Het samen gemeente zijn was in Korinte een probleem, niet de avondmaalsviering. Maar wie dat probleem bewust laat bestaan kan geen avondmaal vieren. Dat het woord lichaam in vers 29 op de gemeente duidt is op die plek niet nieuw, in hoofdstuk 10:17 tref je die vergelijking al aan. En in hoofdstuk 12 vanaf vers 27 werkt Paulus dat ook verder uit. Conclusie: wie eet en drinkt maar broeders of zusters in de gemeente niet wil zien staan, roept zijn veroordeling af over zichzelf.

 

Wie Zondag 28-30 doorleest treft dit punt niet zo aan, dat wie avondmaal wil vieren de gemeente moet liefhebben. In die zondagen gaat het over de troost en zekerheid van onze verlossing en van het nieuwe leven door Christus, een troost en zekerheid die we in de viering van het avondmaal mogen vinden. Dat wordt afgezet tegenover het roomse, vandaar de felle toon in Zondag 30. In de tijd waarin de Catechismus geschreven werd was dat een hot item. Drie zondagen besteedt de catechismus eraan om uit te leggen hoe het nu precies zit met die troost en zekerheid. Ik denk dat het verband tussen avondmaal vieren en samen gemeente zijn ons nu meer raakt. Dat moet ons juist worden voorgehouden. Daarom preek ik daar ook over. Ik denk dat wij er niet altijd evenveel oog voor hebben of hebben gehad, dat avondmaal vieren pas kan wanneer we de gemeente van Christus liefhebben. Dat we op onze weg naar de avondmaalstafel niet om elkaar heen kunnen. Ik zeg dat ook tegen mezelf, ik leer dat ook van Christus. Daarom zet ik dit bijbels accent naast wat we in de catechismus al over het avondmaal belijden. Het is heel verfrissend om die overbekende instellingswoorden van het avondmaal in hun oorspronkelijke context te lezen.

 

Nu is het soms heel moeilijk om de gemeente lief te hebben. Een open houding hebben tegenover iedereen kan in sommige gevallen ronduit onmogelijk lijken. Koppel hieraan de onder ons gangbare gedachte dat wanneer je ruzie hebt met iemand, je het eerst moet goedmaken voor je mag aangaan. Dit kan voor enorme gewetensconflicten zorgen. En het kan terecht zijn dat je daar mee worstelt, maar het kan ook onterecht zijn.

 

Een open houding hebben tegenover iedereen binnen de gemeente kan soms heel moeilijk zijn. Zo kun je je beschadigd voelen door dingen die gebeurd zijn in de onderlinge verhoudingen. Door wat er tegen je gezegd werd, door wat er over je gezegd werd, door wat er van jouw standpunten gezegd wordt. Je kunt je onveilig voelen omdat je ervaren hebt hoe binnen de kerk macht misbruikt werd. Of je begrijpt niet hoe iemand zijn christen zijn met zijn of haar levensstijl kan verenigen. Je hebt geprobeerd dat aan te kaarten maar je kreeg de kous op je kop. Of je loopt aan tegen mensen die hun afspraken niet nakomen. Of broeders en zusters lieten je vallen op een moment dat je ze juist zo nodig had. We zijn met elkaar van die kleine mensjes die allerlei fouten maken en vaak zo ongelukkig en onbeholpen met elkaar omgaan. Zo kunnen er allerlei redenen zijn die een open houding tegenover een ieder in de gemeente moeilijk maken.

 

Soms is het gevolg hiervan dat je afstand houdt ten opzichte van de gemeente als geheel. Jouw niet gezien op gemeenteactiviteiten. Of wat ik nog wel eens tegenkom onder jongeren (vaak juist zij die serieus met de dingen bezig zijn) dat er reserve is tegenover de gemeente. Geloven in God? Oké. Maar de kerk? Daar moet ik toch nog eens goed over nadenken. Want zeggen zij, wat is het vaak een rotzooi in de gemeente. Zij weten echt wel wat er speelt. Elkaar mijden, hypocriete discussies, dwarsliggen, je zin doordrammen, ze zien het gebeuren in de gemeente. Je zult maar belijdeniscatechisant zijn, dan ben je toch gek om daar in te stappen? En dan zeg ik: Jongens, de gemeente bestaat niet uit heiligen en zelf zijn we ook geen heiligen. Maar dit heeft wel alles met elkaar te maken: een wat aarzelende, afstandelijke houding ten opzichte van de gemeente en hoe we met elkaar omgaan. En ik weet, het is ontzettend moeilijk om te gaan met mensen die je zelf nooit zou uitkiezen. Om hen te accepteren als broeder, als zuster, door God aan jou en de gemeente gegeven. Maar we hebben hier wel een Woord van de Here voor ons: wie avondmaal wil vieren mag de gemeente niet verachten.

 

Wat is dan de gemeente verachten? Even heel concreet. Is dat het structureel niet bijwonen van gemeenteavonden? Is dat het niet meedoen aan gemeenteactiviteiten? Is een meetpunt misschien of je lid bent van een bijbelstudievereniging? Je voelt wel aan: natuurlijk niet. Er kunnen wel honderd redenen zijn om niet aan deze dingen mee te doen. Het zit dus in je hart. En natuurlijk komt dat naar buiten, onder andere in je daden. Maar pas op om zomaar op grond van iemands daden conclusies te trekken over zijn of haar hart. Het verachten van de gemeente zit in je hart, dat begint in je hart, dat heeft te maken met hoe je over de gemeente denkt. Het heeft alles te maken met de plek die de gemeente in je hart heeft. Daarom geeft Jezus deze waarschuwing. En het is een waarschuwing uit liefde. Christus wil ons beschermen tegen onszelf en ons bevrijden van alles wat de genade bedreigt.

 

Misschien klinkt het je nog steeds even beklemmend in de oren: ‘Want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf.’ En in plaats van het soms wat vage zelfonderzoek naar aanleiding van deze tekst of je het offer van Jezus wel op juiste waarde schat is nu die heel duidelijk vraag gekomen: hoe sta ik tegenover de gemeente en hoe sta ik tegenover ieder binnen de gemeente? Daarmee is de beklemming van dit vers misschien eerder toegenomen dan afgenomen. Komen we zo niet van de regen in de drup? Maakt Paulus het niet te bont als hij tegen de gemeente in Korinte zegt: ‘Daarom (omdat dit het op het punt van de gemeente bij jullie niet goed zit) zijn er onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven’ (vers 30)? Ik denk dat we het leggen van dergelijke directe verbanden tussen overtreding en oordeel bij Jezus zelf moeten laten, en in navolging van Hem bij zijn apostelen. Wij mogen elkaar hier juist wijzen op Gods liefde die alle beklemming doorbreekt. Want zelfs dit oordeel van Jezus over de gemeente van Korinte, door Paulus in vers 30 onder woorden gebracht, is een uiting van Gods liefde. Lees maar vers 32: ‘nu velt de Heer zijn oordeel over ons en wijst hij ons terecht, opdat we niet samen met de wereld zullen worden veroordeeld.’ Denk ook aan Hebreeën 12:6: ‘want de Heer berispt wie hij liefheeft.’ Vanuit zijn liefde waarschuwt Jezus hier voor het verachten van de gemeente. Om te behouden, om te redden, om zijn genade binnen de gemeente alle ruimte te geven. Ik ben zielsgelukkig met vers 32. Anders zou dit gedeelte als een steen op je hart blijven liggen, maar in vers 32 blijkt de diepe motivatie van Jezus: Hij wil ons behouden bij zijn liefde en genade.

 

Wat de zelfbeproeving inhoudt wordt nu ook duidelijk. Dat is niet alleen je zonde kennen, daarmee naar Christus gaan en bereid zijn je leven aan God te wijden. Maar het is ook jezelf onderzoeken op je houding ten opzichte van de gemeente. Met een variant op vers 22: ik veracht de gemeente toch niet zo dat ik Christus beschaamd maak? Ik veracht de genade van Christus toch niet zo dat ik die voor mezelf wil houden? Als het in v/a 81 van de Catechismus gaat over voor wie het avondmaal is ingesteld, dan staat er: ‘Maar de huichelaars en zij die zich niet van harte tot God bekeren, halen door hun eten en drinken een oordeel over zich.’ En dan wordt er verwezen naar 1 Korintiërs 11:29. Huichelaars eten en drinken zich een oordeel. Maar ook zij die zich bewust niet van hun verkeerde kijk op de gemeente willen bekeren. En opnieuw: daarvoor wil Jezus ons dus behoeden. Het gaat niet over onmacht om je te bekeren maar over onwil. Met onwil frustreer je Gods genade, dan zit je Gods genadewerk ik je leven danig in de weg. Dat wil Jezus voorkomen, dat wil Hij doorbreken. Daarom waarschuwt Hij ons en roept Hij ons op onszelf te toetsen. In 1 Korintiërs 11:31 zegt Paulus tegen de gemeente: ‘Als we onszelf zouden toetsen, zouden we niet worden veroordeeld.’ Dan gaat het over een goddelijk oordeel binnen het aardse leven: ziekte, de dood. Maar dit geldt ook voor het laatste oordeel. Indien wij onszelf toetsen en bekeren, hoeven wij niet bang te zijn om in het oordeel van God veroordeeld te worden.

 

Tot slot, waarom is de gemeente zo belangrijk in Christus’ ogen? Waarom vindt Hij het zo’n onoverkomelijk probleem wanneer wij in ons hart de gemeente en haar leden in meer of mindere mate al hebben afgeschreven? Omdat de gemeente het lichaam van Christus is en Christus representeert hier op aarde. Wie de gemeente ziet, ziet iets van Christus. Dan is het heel belangrijk welke indruk buitenstaanders, maar ook gemeenteleden, van Christus krijgen. Er kunnen onnodige blokkades op de weg van de genade worden neergelegd. Een ernstige boodschap vanmiddag. Maar wel een boodschap, God zij dank, die overstroomt van Jezus’ liefde en genade voor ons.

 

Voor de kinderen in de kerk vat ik de preek zo samen: je hoeft niet met iedereen in de kerk vriendjes te zijn. Maar vergeet niet dat de mensen in de kerk je broers en zussen zijn. Je hebt toch dezelfde hemelse Vader? En net als in een gewoon gezin geldt: je broers en zussen kun je niet uitkiezen en toch moet je liefdevol met elkaar omgaan. Maar dan mag je ook met elkaar eten van dezelfde tafel. Amen.